Afbeelding

Zo beschrijf je het uiterlijk van je personages

Pexels.com

Zo beschrijf je het uiterlijk van je personages

Het kan soms knap lastig zijn om te beschrijven hoe jouw personages eruitzien. Te weinig details en je lezer zal moeite hebben het personage voor zich te zien. Te veel en het lijkt plotseling alsof alles om uiterlijk draait. En hoe laat je deze details zien zonder het verhaal te onderbreken met één grote infodump?


Uiterlijke beschrijvingen: zijn ze nodig?

Voor sommige lezers zijn uiterlijke beschrijvingen niet nodig. Ze verzinnen zelf hoe de personages eruitzien, of hebben geen behoefte aan een beeld. Andere lezers hebben hier juist veel behoefte aan: zonder jouw uiterlijke beschrijvingen worden ze minder snel het verhaal in getrokken, omdat ze het zo niet goed voor zich kunnen zien. Daarom is het in de meeste gevallen aan te raden om wel enige beschrijving van de belangrijkste personages in je verhaal te verwerken.

Voor marginale bijfiguren is het daarentegen vaak onnodig om hun uiterlijk te beschrijven. Doe je dit wel, houd het dan bij één of twee basiskenmerken. Zo geef je leven aan de omgeving zonder af te leiden van wat echt belangrijk is.

Wacht ermee, maar niet te lang

Als je op driekwart van je verhaal opeens vertelt dat je personage blond haar heeft, dan heeft de lezer daar niets aan: in die tijd heeft hij zelf al bedacht hoe het personage er in zijn hoofd uitziet, of hij is driekwart van jouw boek gefrustreerd aan het wachten geweest. Wacht dus niet te lang met uiterlijke beschrijvingen, maar zorg ervoor dat de lezer in de eerste paar hoofdstukken nadat het personage is geïntroduceerd een globaal idee heeft van zijn uiterlijk.

Toch is het niet nodig en vaak zelfs onwenselijk om dit al in het begin van het eerste hoofdstuk te doen. In het begin van een verhaal heb je andere prioriteiten: je wilt de aandacht vasthouden van de lezer en hem een idee geven van jouw verhaal. De uiterlijke beschrijving van het hoofdpersonage mag best wachten tot hoofdstuk twee of drie.

Details inweven

Meestal wil je niet alle informatie tegelijkertijd aan de lezer voeren. Weef de details dus geleidelijk door de eerste hoofdstukken heen en doe dit op subtiele plekken. Meestal zijn dit handelingen: er gebeurt iets met het deel van het uiterlijk dat wordt beschreven.

  • Jip greep het stuur met zijn grote, dikke vuisten.
  • Ze aaide over zijn kale bol.
  • Donkere ogen staarden me aan.
  • Betsy bukte om door de deur te komen en stootte haar hoofd aan de lamp.

In het laatste voorbeeld hoef je niet eens letterlijk te vertellen hoe groot Betsy is: de lezer merkt het aan de context.

Behalve handelingen zijn er ook andere manieren om uiterlijke kenmerken subtiel het verhaal in te weven:

  • Contrast: Zijn rode jas stak af tegen de sneeuw.
  • Associatie: De kerstboom deed me aan Lydia denken: prikkelig haar met een overvloed aan decoraties.
  • Reacties en gedachten: Ze bekeek hem van top tot teen en trok een vies gezicht. Ze had nog nooit zo’n grote snor gezien.

Van buiten naar binnen

Beschrijf je wel in één keer hoe iemand eruitziet, bijvoorbeeld omdat de hoofdpersoon diegene voor het eerst ontmoet? Werk dan van buiten naar binnen. Begin met de algemene vormen en kleuren en vul pas aan het einde van de beschrijving de details in: zo ziet de lezer het duidelijk voor zich.

Een uitzondering is wanneer een opvallend detail gelijk de aandacht van de hoofdpersoon trekt: misschien draagt het andere personage felrode glittersandalen of hangt er een snottebel aan zijn neus. Dan wil je juist met dit detail beginnen.