Afbeelding
Bron Pixabay
Bron Pixabay
‘Letters, punten, komma’s, ze zijn onze vrienden en kwelgeesten’, verzuchtte A.L. Snijders al eens. En ook dat taal een ‘onuitputtelijke bron van misverstanden’ is, en je daarom ‘het weinige duidelijkheidsgereedschap dat ons ter beschikking staat’ wel moet gebruiken. Leestekens behoren daartoe, maar wanneer is nu eigenlijk welk leesteken op z’n plaats? In deze eerste aflevering van de serie ‘Lessen over leestekens’ van Pyter Wagenaar staat de punt centraal.
In geen enkele tekst, hoe klein ook, is de punt een zeldzame verschijning. Je komt het leesteken, als het goed is tenminste, immers aan het eind van bijna iedere zin tegen. Daarnaast zie je de punt vaak figureren in afkortingen. Vooral dit laatste gebruik levert nogal eens problemen op, maar ook op andere terreinen kost de punt wel eens hoofdbrekens.
Het gemakkelijkste en misschien wel meestvoorkomende gebruik van een punt is aan het eind van een mededelende zin. Mededelende zinnen zijn de bouwstenen waaruit teksten voor het grootste deel bestaan: zinnen waarmee je je tot iemand richt zonder een antwoord te verwachten, een mededeling dus. Alle zinnen in deze alinea zijn daar voorbeelden van.
Bij een vraag verwacht je doorgaans wel een bepaalde reactie, en hier plaats je daarom dan ook geen punt, maar een vraagteken. Een andere uitzondering is het uitroepteken. Dat leesteken hoort thuis achter uitroepen en bevelen, om nadruk te leggen en in wensende zinnen (‘Moge het u wel bekomen!’).
Een algemene regel is dat er na een punt, vraagteken, uitroepteken of beletselteken (ook wel puntenreeks: ...) nooit nóg een punt volgt, ook niet als die in een citaat staan: ‘Dat is in ieder geval de regel.’ Of: ‘Is dat de regel?’ Ook een hoofdstuk- of paragraaftitel wordt niet afgesloten met een punt.
Het al dan niet gebruiken van punten wordt iets ingewikkelder bij afkortingen, omdat in sommige afkortingen wel en in andere geen punten nodig zijn. Maar gelukkig bestaat er een eenvoudige vuistregel. Afkortingen zijn namelijk onder te verdelen in initiaalwoorden (PvdA, C&A, tv, dvd), letterwoorden (NAVO, aids, havo), verkortingen (Vinex, bios, afko) en echte afkortingen. En alleen in die laatste groep plaats je punten.
Zo’n echte afkorting kun je moeiteloos herkennen aan de manier waarop je haar uitspreekt. Sommige afkortingen spreek je letter voor letter uit (cao, ngo) of vloeiend (radar, Teleac). Deze afkortingen krijgen geen punten. Andere afkortingen spreek je níét letter voor letter of vloeiend uit, maar altijd met de hele woorden waar de afkorting voor staat. Plaats dan een of meer punten, bijvoorbeeld: m.a.w., z.o.z., m.n., a.s., bijv., d.d., jl., nl., zgn., dr., enzo.
Ook hier wordt de algemene regel gevolgd: als een zin eindigt met een afkorting op een punt, dan volgt niet nóg een punt.
Komt de punt voor of na een haakje? En hoe zit dat met aanhalingstekens? Het antwoord op deze vragen hangt sterk af van wat je tussen haakjes of aanhalingstekens wilt zetten. Een paar voorbeelden:
Staat een hele zin tussen haakjes of aanhalingstekens, dan wordt dus ook de punt tussen deze leestekens geplaatst, maar eindigt de zin met een toevoeging tussen haakjes of aanhalingstekens, dan staat de punt erbuiten.
De punt speelt ook een rol in combinaties met cijfers. Een opsomming van de belangrijkste mogelijkheden; plaats een punt:
Elk nummer een nieuw schrijfthema.
55% korting voor abonnees van Schrijven Magazine!
Abonnees profiteren van extra voordelen.
Door ervaren, professionele redacteuren. Goed én betaalbaar!