10 woorden om te vermijden tijdens schrijven

10 woorden om te vermijden tijdens schrijven Goede schrijvers weten dat hun verhaal moet lezen als een trein - een hogesnelheidstrein het liefst. Daartoe beperken ze zich tot de kern van wat ze willen vertellen. Dat betekent niet dat ze karig moeten schrijven, wél dat ze bepaalde woorden vermijden, omdat die alle vaart uit een verhaal halen. Hieronder volgen de tien meest gebruikte tekstbrekers.

1. mooi

Mooi is een leeg containerbegrip. Het was mooi weer, bijvoorbeeld, zegt helemaal niets. Voor een visser is mooi weer regen, want dan bijten de vissen goed, maar een boer die het hooi van zijn land wil halen, wenst droogte. Ook een mooi meisje, een mooie jas of een mooie taart vertellen niets. Omschrijf het weer, het meisje, de jas of de taart. Geef beeldende of smakelijke omschrijvingen, bijvoorbeeld: Het was een slagroomtaart, versierd met gekonfijte vruchten.

2. eigenlijk

Eigenlijk is een overbodig woord dat overal en steeds opduikt. Het is een stopwoord. Ze wilden eigenlijk zwemmen betekent dat ze wilden zwemmen, maar dat er iets is  tussengekomen. Vertel wat dat is, bijvoorbeeld: Ze wilden zwemmen, maar er was onweer voorspeld. 

Gebruik in andere gevallen het woord feitelijk wanneer je eigenlijk wilt schrijven, en houd het dan ook bij de feiten: Feit was dat er onweer was voorspeld. Niemand haalde het in zijn hoofd te gaan zwemmen.

3. een soort

Bedenk dat er van allerlei voorwerpen, dieren en mensen soorten zijn. Als het nodig is, beschrijf je die: De mier is een soort vliesvleugelige (want er zijn diverse soorten vliesvleugeligen). Beter is echter te schrijven dat de mier behoort tot de orde van de vliesvleugeligen. Dat is passend jargon.

N.B.
Gebruik nooit het woord vakjargon, dat is dubbelop. Jargon is een ander woord voor vaktaal. Schrijf dus óf jargon óf vaktaal.

Schrijf je over een soort schutting, laat dan zien welke soort je precies bedoelt (een van hout, van riet, beton, wilgentenen, overwoekerd door onkruid, whatever). Hetzelfde geldt voor gebouwen, bergen, bossen, meren, straten, stegen, machines - kortom: voor al je onderwerpen die in je verhaal voorkomen. Beschrijf ze efficiënt zoals ze zijn. Maak je er niet vanaf met een gemaksterm als een soort.

4. die

Het woord die luidt vaak een bijvoeglijke bijzin in. Bijvoeglijke bijzinnen vertragen de Schwung van het verhaal. Kijk eens naar deze zin: In de vensterbank, die bedekt was met dorre blaadjes, stond een ficus, die aan het uitdrogen was. En vergelijk hem met deze: De vensterbank was bedekt met dorre blaadjes van de verdroogde ficus.  

Het is dus een kwestie van strak formuleren om het beeld efficiënt over te brengen aan de lezer.

5. bijwoorden van hoedanigheid

Een bijwoord van hoedanigheid geeft een gesteldheid weer, bijvoorbeeld genoeglijk, stilletjes, traditiegetrouw.  Een paar voorbeelden:

Moeder nipte genoeglijk aan haar advocaatje. De context van deze belevenis hoort genoeglijkheid uit te stralen: de sfeer, het moment van de dag, Moeders gebaren. Haar nippen kun je daarnaast plastisch beschrijven, met alle bijbehorende details, zodat de scène gaat leven.

De kinderen schaarden zich rond de tafel, waar vader, aan het hoofd gezeten,  traditiegetrouw voorlas uit de Bijbel.  Uit het gehele verhaal moet af te leiden zijn dat het traditie is dat vader uit de Bijbel voorleest, terwijl de kinderen rond de tafel geschaard zijn. De lezer moet al weten dat dit op gezette tijden gebeurt. Je hebt de traditie verwerkt in wat je in een eerdere fase vertelde. Het woord traditiegetrouw is daarom overbodig.

6. niet / geen

De woorden niet en geen geven aan dat iets niet gebeurt, er niet is of niet gewenst is. Maar wat heeft de lezer eraan? Moet hij zelf maar raden wat wél gebeurt, er wél is of wél gewenst is?

Beter is daarom om positief te schrijven, dus niet: Hij woonde niet ver van het station, maar Hij woonde dicht bij het station.
Of niet: Hij had er geen zin in, maar: Hij had er afkeer van.

7. maar / toch en hoewel / toch

Maar en toch zijn spiegelingen van elkaar, net als hoewel en toch. Gebruik je de een, kan de ander gerust achterwege blijven, bijvoorbeeld: De meloen zag er onfris uit, maar toch kocht Gerard hem.  Of: Hoewel de meloen er onfris uitzag, kocht Gerard hem toch.

Beter is: De meloen zag er onfris uit, en toch kocht Gerard hem.

Of: Hoewel de meloen er onfris uitzag, kocht Gerard hem.

8. hetzelfde / ook

Vermijd dubbelop formuleringen, zoals de combinatie hetzelfde / ook, bijvoorbeeld: Joram vond de werkbespreking niet nodig; Elselien vond hetzelfde ook. Schrijf in dit geval: Elselien vond het ook of: Elselien vond hetzelfde.

9. in de richting van

Wanneer een personage zich ergens naartoe beweegt en er niet aankomt, gebruik je in de richting van. Komt je personage wél bij het beoogde doel, dan gaat hij er gewoon naartoe, bijvoorbeeld: Jonas liep in de richting van de ijscokar en werd overreden door een vrachtwagen. Of: Jonas liep naar de ijscokar en bestelde een dubbeldikke wafel.

Hetzelfde geldt voor kijken in de richting van. Laat je personage kijken naar. Want als hij in de richting van bijvoorbeeld een boom kijkt, ziet hij waarschijnlijk van alles en ook de boom, maar je wilt dat de focus op de boom ligt (want anders zou je deze niet noemen).

10. toen

Toen is een van de meest beruchte woorden in verhalende fictie. Wees er zeer spaarzaam mee. Je mag het op 25 pagina’s maximaal één keer gebruiken. Maak in het geval van Toen gleed Oma uit van toen een moment met een bijpassende plaats, een kleine scène op zich, bijvoorbeeld: Al bij de voordeur gleed Oma uit.

In het Tipartikel van oktober komen de te vermijden werkwoorden aan de orde.

Door Thérèse Major

Thérèse Major is auteur en schrijfcoach. Haar werk verscheen bij o.a. de uitgeverijen Querido en Nieuw Amsterdam. Bij Schrijven Online verzorgt zij de cursus Literair proza schrijven, kun je dat leren? en Ieder kind kan verhalen schrijven. In de Taalwerkplaats Drenthe organiseert zij o.a. elke eerste zondag van de maand een Schrijverscafé.

Techniek