Afbeelding

Bron Pixabay

Leestekens les 2: Gevoel voor komma’s

komma achter enDe komma is waarschijnlijk een van de lastigste leestekens. Er zijn wel regels voor het gebruik ervan, maar vaak moet je een beroep doen op je taalgevoel om ze op de juiste plek te zetten. En taalgevoel is iets wat niet altijd even toegankelijk is. Daarom is het van belang om de (vuist)regels die er zijn zo goed mogelijk te volgen.

’s Levens zoet en zuur

De komma wordt dan wel lastig in het gebruik genoemd, maar daar staat tegenover dat het een heel fijn leesteken is. Het helpt misverstanden te voorkomen en zinnen beter leesbaar te maken: met komma’s kun je zinnen structureren, zodat de informatie helder wordt opgediend. En daartoe staan je een paar handigheidjes ter beschikking.

Tip 1: Plaats een komma als je er een hoort

Het belangrijkste devies bij kommagebruik doet denken aan het beruchte kluitje in het riet: plaats zo veel mogelijk komma’s, maar ga er zo zuinig mogelijk mee om. Je kunt om te beginnen uitgaan van deze vuistregel: plaats een komma als je (bij hardop uitspreken) een pauze hoort.

Tip 2: Voorkom misverstanden

Misverstanden ontstaan bijvoorbeeld als het ‘bereik van een mededeling’ niet duidelijk is. Zo is het in een zin als hij besloot de alinea’s die hem niet bevielen te schrappen onduidelijk of álle alinea’s in ongenade zijn gevallen (zin 1 hierna), of alleen de alinea’s die hem niet aanspreken (zin 2). Met andere woorden: of het om een uitbreidende (1) of beperkende (2) bijvoeglijke bijzin (die hem niet bevielen) gaat:

1. Hij besloot de alinea’s, die hem niet bevielen, te schrappen.
2. Hij besloot de alinea’s die hem niet bevielen, te schrappen.

Je kunt de draagwijdte van het besluit om alinea’s te schrappen dus bepalen met komma’s: voor een uitbreidende bijzin zet je een komma, voor een beperkende bijzin niet. Schrijf daarom eerst wát je precies wilt zeggen en gebruik dan (eventueel) komma’s om dat te verwezenlijken.

Tip 3: Plaats komma’s om zinnen te structureren

De structuur van zinnen duidelijk maken, is een van de belangrijkste functies van komma’s. Een opsomming van de belangrijkste mogelijkheden. Plaats een komma:

  • tussen persoonsvormen: Toen we al onderweg waren, ontdekten we het pas.
  • voor en na een tussenzin: Ik schreef eerder, lees het maar na, dat dit écht niet langer zo kan.
  • wanneer hoofdzinnen zonder voegwoord worden gekoppeld: Zij loopt niet, zij fietst niet, zij gaat niet met de trein.
  • bij bijwoordelijke bijzinnen: Als je maar niet die bruine jas draagt, dan vind ik alles best.
  • rond beknopte bijzinnen: De kamer, ruim en prettig verlicht, voldoet goed.
  • bij andere bijzinnen: Het is een voordeel, dat wel, maar of we er iets aan hebben?
  • voor en na een bijstelling: Hermans, de meester van het nihilisme, overleed te vroeg.
  • tussen bijvoeglijke naamwoorden, als je de volgorde ervan kunt veranderen: De mooie, witte, subliem vormgegeven vaas van Alvar Aalto.
  • in opsommingen: Hij verkoopt klokken, horloges, wekkers en warme broodjes.
  • voor en na de aangesproken persoon: Ik zei, Louis, dat Paramaribo veel warmer is dan Berlijn.
  • voor en na tussenwerpsels: Hé, wat moet dat daar!

En maar en en

Tot slot nog iets over wat iedereen op school geleerd lijkt te hebben, namelijk dat er voor maar altijd, en voor en nooit een komma moet staan. Zou die mening na het lezen van deze les in leestekens zijn bijgesteld? Laat in je teksten maar zien dat dit geen wet van Meden en Perzen is, en dat voegwoorden niet bepalen of er een komma komt, maar dat dat afhankelijk is van andere factoren.