Hoe breng je gelaagdheid aan in je verhaal: vijf dimensies

Verhalen worden pas echt kunstwerken wanneer er meerdere lagen in verwerkt zijn. Dankzij nuances en transparantie kun je enorme zeggingskracht in je verhaal leggen. Maar hoe breng je nu concreet lagen aan?


De eerste, onderste laag: de kernwaarde

Allereerst moet je voor jezelf scherp in beeld hebben wat de kernwaarde van je verhaal is: wat wil je overbrengen?

Deze eerste laag is vooralsnog alleen bij de schrijver bekend. Het is zijn taak om de door hem gekozen kernwaarde zodanig te verbeelden door setting, woordkeus, stijl en plot dat de lezer deze ervaren kan.

Hier vind je een lijst met kernwaarden. In dit artikel nemen we als voorbeeld de kernwaarde: vriendschap.  

De tweede laag: de ondergrond

Op welke ondergrond zou je de kernwaarde van je verhaal kunnen plaatsen? Stel dat je vriendschap wilt uitwerken op basis van het socialistische gedachtegoed. Als schrijver plak je dan op de onderste laag vriendschap de tweede laag: socialisme. Dit is de basiscollage van je verhaal.

Je kunt uiteraard ook een andere ondergrond kiezen, zoals religie, cultuur, identiteit, seksuele geaardheid, natuur en milieu e.d.

De derde laag: de verhaalelementen

Nu moet je het verhaal concreet uitwerken. Je kiest daarvoor diverse elementen, waarmee je de ondergrond inschildert:

1. een personage met een gedachtegang, jargon, kleding et cetera, waarbij alles past bij de ondergrond;

2. een sociale en fysieke omgeving voor je personage. Zelfs als de omgeving conflicteert met je personage (in dit geval bijvoorbeeld een uiterst kapitalistisch milieu), kan deze een goed contrast geven met de ondergrond. Maar je kunt natuurlijk ook kiezen voor één groot geheel, één grote, socialistische kliek.

Een voorbeeld van uitgewerkte verhaalelementen

Je kunt je personage Karel noemen, of Diederik. Met dergelijke namen creëer je onbewust herkenning bij je lezer, waardoor hij al snel zal aanvoelen uit welke hoek de wind waait.  

Als je je personage ook nog niet in een auto laat rijden, maar op een fiets; hem geen colbert geeft, maar een rode coltrui; niet in een Vinex-woning laat wonen, maar in een commune, waar men zichzelf voorziet van onbewerkte voeding; dan heeft je lezer wel begrepen dat het in dit verhaal om een bepaald type gaat, wie weet: iemand met socialistische overtuigingen.

De vierde laag: de ontwikkeling

Nu je deze aspecten in concept hebt, kun je gaan denken over de concrete uitwerking ervan. Misschien wil je je personage de grenzen van vriendschap laten verkennen? Of wil je vertellen dat vriendschap niet voor iedereen dezelfde betekenis en inhoud heeft? Of dat ook vriendschap egoïstische trekjes heeft? Of dat vriendschap op zich een ideé fixe is, een wensgedachte?

Schets wat er in je verhaal moet gebeuren om de uitwerking van je kernwaarde mogelijk te maken. Zo’n schets wordt ook plot genoemd.

De vijfde, bovenste laag: het verhaalconflict

In je verhaal zit natuurlijk een verhaalconflict dat compatible is met je gekozen kernwaarde, je personage en de setting waarin hij leeft. Dit alles moet naadloos bij elkaar passen; geen enkel aspect mag disfunctioneel zijn, want dat verstoort de eenheid van de vertelling.

Het betekent niet dat er geen contrasten in je verhaal mogen voorkomen; contrasten geven scherpte aan het verhaal. Houd contrasten echter altijd in balans met hun ‘omgeving’, de overige verhaalelementen.

Het verhaalconflict is het meest toegankelijke deel van je vertelling. Het is dus de bovenste laag. Zorg ervoor dat deze laag voorzien is van heldere tonen (bewoordingen, sfeertekening, treffende dialogen e.d.), daarna kun je - ongemerkt - de lezer de diepte intrekken.

Thérèse Major is auteur en schrijfcoach. Haar werk verscheen bij o.a. de uitgeverijen Querido en Nieuw Amsterdam. Bij Schrijven Online verzorgt zij de cursus Literair proza schrijven, kun je dat leren? en Ieder kind kan verhalen schrijven. In de Taalwerkplaats Drenthe organiseert zij o.a. elke eerste zondag van de maand een Schrijverscafé.

Techniek