Afbeelding
Foto: Unsplash
Foto: Unsplash
Zonder beschrijvingen komt je tekst niet tot leven. Maar te veel beschrijven is weer een manier om een tekst ontzettend droog te maken. Met deze drie vuistregels komt je nooit meer in de knoop met de vraag: wanneer moet je omschrijven en wanneer moet je de verbeeldingskracht van de lezer laten werken? Ze hebben één essentieel ding gemeen: de beschrijving moet meerwaarde hebben voor het verhaal.
Omschrijf personages niet te veel in detail. Kijk hoe je je hoofdpersonage voor je ziet en beschrijf datgene wat het belangrijkste is om een beeld van hem te vormen. Haarkleur en kleur ogen zijn hier een makkelijk voorbeeld van, maar misschien heeft je personage wel een opvallende haakneus. Dan is de neus een belangrijker detail om te delen. Deel uiterlijke kenmerken niet in je eerste pagina’s, maar verwerk ze in je lopende verhaal. Dan komt het minder geforceerd over.
Beschrijf geen figuranten, zoals voorbijgangers. Een voorbijganger is niet belangrijk voor het algehele verhaal. Daarom zijn diens omschrijvingen onnodige opvulling van papier. Je hoeft de groetenboer niet te omschrijven als je personage niet meer met hem te bespreken heeft dan het aantal kilo aardappels dat hij wil kopen. Ga maar na: zo levert een rondje markt al snel een pagina vol omschrijvingen op van de voorbijgangers en de kooplui.
Als je een plaats omschrijft, doe je dat om een sfeer op te roepen. Kijk dus welke details aan dat doel bijdragen. Stel dat je een elitaire ruimte wil omschrijven. Dan helpt het om een diamanten kroonluchter te omschrijven en dat er honderd jaar oude wijn wordt geschonken door een bediende in een pak. Deze details voegen iets toe aan het rijkeluissfeertje. Dat de muren blauw zijn, doet er niet toe; er zijn ook gammele fietsschuurtjes die blauw zijn geschilderd.
Je kan ook details gebruiken om te laten zien dat iemand letterlijk of figuurlijk niet op zijn plaats is: wat doet een jongen met een effen zwart T-shirtje en een afgezakte spijkerbroek in diezelfde chique ruimte? Hij valt uit de toon, dus is er waarschijnlijk iets boeiends over te vertellen.
Fieke staat op het punt om haar vliegtuig te missen. Ze staat al bij de deur en beseft dat ze iets is vergeten. Op de tafel liggen een aantal voorwerpen: de huissleutels, een Gucciportemonnee en onopvallend onder de fruitschaal ligt een zakje wiet verstopt.
Elk voorwerp zegt iets nuttigs over Fieke: Je huissleutels en je portemonnee vergeet je niet zomaar als je weggaat. Dit geeft aan dat Fieke chaotisch is. De Gucciportemonnee vertelt dat ze rijk is. En als ze wiet in huis heeft, kun je er de donder op zeggen dat dat nog iets voor het plot gaat betekenen. Dealt ze drugs? Is ze recreatief gebruiker en gaan we meer van een ontspannen levensstijl zien?
Iets als paperclips zeggen vrijwel niets, dus die hoeft Fieke (lees: jij als schrijver) niet op tafel te leggen. Zoiets kan je weglaten.
Schrijven draait vooral om goede puzzelstukjes geven die zo een verhaal vormen. Geef ze niet te veel, want dan wordt je puzzel onoplosbaar of onoverzichtelijk. Geef ze wanneer ze nuttig zijn. Je zit goed wanneer je omschrijvingen samen een algemeen beeld vormen.
Denk altijd eerst aan je verhaal, dan pas aan je omschrijvingen, niet andersom.
Nadine van de Sande is freelance copywriter en schrijfster. Op verhaalentaal.blog post ze wekelijks een uitgebreide tip voor creatief schrijven.
Elk nummer een nieuw schrijfthema.
55% korting voor abonnees van Schrijven Magazine!
Abonnees profiteren van extra voordelen.
Meld je aan voor de Schrijven Nieuwsbrief.
Door ervaren, professionele redacteuren. Goed én betaalbaar!