Afbeelding

Bron Pexels

Leestekens les 5: Welke aanhalingstekens gebruik je en hoe?

Aanhalingstekens zijn belangrijk voor schrijvers: je kunt ermee laten zien wat je romanpersonages zeggen. In non-fictie kun je aanhalingstekens gebruiken om passages te markeren die uit een ander werk komen. Tot slot gebruik je deze tekens om een bepaalde betekenis aan iets te geven, bijvoorbeeld een ironische. In deze vijfde les over leestekens geeft Pyter Wagenaar een overzicht van de mogelijkheden.


In verhalen, beide fictie en non-fictie, komt hoogstwaarschijnlijk dialoog voor. Er zijn verschillende manieren om gesproken woorden, dialoog dus, weer te geven:

  • de directe rede, waarin je iemand letterlijk citeert, bijvoorbeeld: Zij zei: ‘Ik kom vanavond wat later thuis.’
  • de indirecte rede, waarin je woorden of gedachten weergeeft in een andere vorm dan wanneer iemand die zelf uit: Zij zei dat ze wat later zou thuiskomen vanavond.
  • de semidirecte rede (of vrije indirecte rede) waarin je het gesprokene wel in de woordvolgorde zet van de directe rede, maar met de persoon en tijd van de indirecte rede: Zij komt vanavond wat later thuis, zei ze.

Zoals je ziet, plaats je alleen bij de directe rede aanhalingstekens rond wat wordt uitgesproken. Gebruik bij voorkeur enkele aanhalingstekens, die zijn minder nadrukkelijk dan dubbele.

Om de weergave van een gedachte plaats je geen aanhalingstekens:
Hij dacht: ik schrijf deze ingeving gewoon op.

Citaat

Tekstfragmenten uit andere werken (citaten) plaats je tussen aanhalingstekens. Anders dan in de directe rede kun je woorden weglaten of juist toevoegen:

Een tekstfragment dat je weglaat, geef je weer met ronde haakjes en de puntenreeks (...).
Voeg je een tekstfragment toe of wijzig je iets, dan doe je dat tussen vierkante haken.
Weglatingen en toevoegingen zijn soms nodig omdat citaten uit hun context zijn gehaald, waardoor ze niet altijd meer te begrijpen zijn, of omdat je ze in lopende tekst moet aanpassen aan hun nieuwe (grammaticale) context. Niet zelden is het citaat bovendien te omvangrijk voor het doel waarvoor het wordt aangehaald.

Uitsluitend als je tussen het eerste en het laatste woord van het citaat iets aanpast, dus als dat binnen de aanhalingstekens gebeurt, moet je dat aangeven. Een paar voorbeelden:

‘[Prins Hendrik] stond hier gewoon iets te gebruiken. Met de burgemeester van Amsterdam. (...) En alles doodrustig. Er stond alleen een bink voor de deur.’
Carmiggelt schreef dat de prins ‘stond hier gewoon iets te gebruiken.’
Carmiggelt schreef dat de prins ‘hier gewoon iets [stond] te gebruiken.’
Ironie en betekenis
Naast het markeren van tekst in de directe rede en citaten hebben aanhalingstekens nog enkele functies: ze worden ook geplaatst rond ongebruikelijke woorden of als iets niet in de gebruikelijke betekenis wordt gebruikt, in ironische betekenis of ‘zogenaamd’:

1.De Argentijnse beul Héctor Febres is ‘gezelfmoord’.
2. Die bestanden kun je op een ‘boekenplank’ in je computer zetten.
3. Hij verkoopt ‘antieke’ meubelen.
4.Deze ‘heer’ duwde haar achteloos opzij.
om een betekenis weer te geven:
5. De term zelfnoemfunctie betekent ‘gebruik van een woord in een context die over dat woord gaat’.

Wel of geen aanhalingstekens?

Niet iedere schrijver vindt aanhalingstekens prettig om te gebruiken, alleen al omdat het gebruik ervan in combinatie met andere leesteken soms lastig is. Ook zorgen veel aanhalingstekens voor een onrustige bladspiegel, hoewel dat bij enkele al minder is dan bij dubbele. Daarom wordt ook wel voor een andere vorm gekozen om dialoog weer te geven:

  • Geen aanhalingstekens, maar een opsommingsteken voor de gesproken tekst, bijvoorbeeld een half kastlijntje (–).
  • Geen aanhalingstekens en geen opsommingsteken, maar alleen een inspringing of helemaal geen markering. Nadeel is dat er geen onderscheid is met lopende tekst, iets wat verwarrend kan zijn voor de lezer.

Zorg er in ieder geval altijd voor dat duidelijk is welk personage aan het woord is. Dialogen worden nooit ingesprongen tussen witregels, zoals bij grotere citaten wel wordt gedaan.