Hoe verbeter je je schrijfstijl (2) - Nauwkeurig woordgebruik

In het eerste artikel van de miniserie Hoe verbeter je je schrijfstijl  schreven we dat de basis van je schrijfstijl het woordgebruik is dat je van je oorspronkelijke sociale omgeving hebt meegekregen. Nu moet een verhaal - los van je sociale afkomst - toch aan bepaalde voorwaarden voldoen, wil het prettig leesbaar zijn. 
Hieronder een aantal tips voor nauwkeurig woordgebruik.

1. Vermijd signaalwoorden

Beschrijf in een scène concreet wat er gebeurt. Draai niet om de hete brij heen met woorden als terwijl, zodat, nadat, waardoor. Schrijf actief: Mina liet de ganzen buiten en sloot het hok en niet: Mina sloot het hok nadat ze de ganzen buiten gelaten had.

 Houd je namelijk een a-chronologische volgorde aan, dan moet de lezer telkens terugdenken (Oh, Mina sloot het hok, maar wat gebeurde daarvoor ook weer?) en dat vertraagt een vloeiende leeservaring.

2. Verzwak werkwoorden niet met bijwoorden

Laat werkwoorden hun eigen werk doen. Met een toegevoegd bijwoord zwak je de kracht van een werkwoord eerder af dan dat je die versterkt.

Formuleer dus kernachtig, bijvoorbeeld: Yann gehoorzaamde of: Dora glimlachte. Yann hoeft niet ook nog braaf te gehoorzamen en Dora niet lief of boosaardig te glimlachen. Dit moet uit de context blijken.

3. Vermijd bijwoorden sowieso

Bijwoorden in een zin zijn als houtwormen in een stoelpoot: zij hollen de essentie van je verhaal uit. Waarom zou je schrijven dat Thom eigenlijk helemaal geen trek had in een boterham, omdat hij nu eenmaal echt een beetje uit zijn hum was geraakt doordat Tinka het opeens op een zodanig onophoudelijk giechelen had gezet dat hem uiteraard alle lust tot welk eten ook snel verging - als je met deze gegevens een hilarische scène kunt schrijven?

4. Schrijf in positieve vorm

Als iets er niet is, of als iets niet gebeurt, hoef je het ook niet te schrijven. Raadselachtig? Kijk eens naar de volgende zinnen en overweeg wat je als helderder ervaart:

De timmerman wist niet zo goed wat hij met het antwoord aan moest versus De timmerman vroeg zich af wat hij met het antwoord aan moest.

Het hotel was niet zo heel ver uit de buurt versus Het hotel lag twee straten verderop.

Yessica zou haar nieuwe ketting niet graag verliezen versus Yessica was zuinig op haar nieuwe ketting.

5. Vermijd schrijftaal

Je verhaal is de weergave van een gebeurtenis; beschouw je lezer als een intieme vriend aan wie je deze gebeurtenis vertelt. Gebruik daarom officieel aandoende woorden (aanwenden, gaarne, in dier voege) uitsluitend als ze een functie hebben binnen het verhaal, bijvoorbeeld als spreektrant van een personage of als citaat uit een brief van een autoriteit. Schrijf zelf never deftig.

6. Herhaal niet

Ook al geniet je nog zo van je eigen woordenschat, vermoei je lezer er niet mee. Drie herhalingen om te vermijden:

a. Wanneer een vergezicht schitterend is, hoeft het niet ook nog onvergetelijk te zijn, en imposant bovendien. Vertel liever aan je lezer hoe dat uitzicht eruitziet en gun hem er zijn eigen gevoelens bij.

b. Beschrijf een man niet als een grote, forse, enorme kerel, maar zoek naar één woord of één beeld dat hem typeert, bijvoorbeeld: Het was een kolos van een kerel.

c. Wees je ervan bewust dat combinaties als maar toch en maar ondanks herhalingen zijn. 
Een voorbeeld: Het regende, maar toch gingen ze op de fiets naar de markt.
Correct én krachtiger is: en toch.

7. Gebruik nooit ‘een soort’ en ‘in de richting van’

Gebruik nooit een typering als een soort. Wanneer een gebouw een soort schuur is, bedenk dan welke soorten schuren er zijn en kies de meest geschikte uit, bijvoorbeeld: Onze school leek op een varkenskot. Daar kan de lezer zich een concreter beeld bij vormen dan bij: Onze school was een soort schuur.

Vermijd ook in de richting van wanneer iemand ergens naartoe gaat. Gebruik deze formulering alleen als iemand in de richting van een doel gaat, maar er niet aankomt. In alle andere gevallen loopt hij naar de dierentuin, de uitgang of waar hij ook maar naartoe gaat.

8. Verrijk je woordenschat

Met een rijke woordenschat is het gemakkelijker om de juiste woorden te kiezen die je verhaal nodig heeft. Drie tips:

a. Lees uiteraard boeken van goede schrijvers.

b. Struin het internet af en bezoek tweedehandsboekenwinkels om mooie synoniemensites c.q. -boeken te vinden, zoals Synoniemen.net en Kramers’ Woordentolk met vreemde woorden en uitdrukkingen.

c. Luister naar mensen die een ander sociolect, dialect, etnolect of een ander register gebruiken dan je gewend bent. In dialogen of redeneringen kun je dan veel genuanceerder een personage of betoog neerzetten.

Door Thérèse Major

Thérèse Major is auteur en schrijfcoach. Haar werk verscheen bij o.a. de uitgeverijen Querido en Nieuw Amsterdam. Bij Schrijven Online verzorgt zij de cursus Literair proza schrijven, kun je dat leren? en Ieder kind kan verhalen schrijven. In de Taalwerkplaats Drenthe organiseert zij o.a. elke eerste zondag van de maand een Schrijverscafé.

Techniek