Afbeelding
Bron: Pexels
Bron: Pexels
‘Show don’t tell’: de leus die elke schrijver meer dan eens tegengekomen is. Maar hoe bewerkstellig je dit nu eigenlijk? Hoe maak je een beeldende tekst, zonder je verhaal te vertragen? En hoe weet je of de beelden die je bij je lezer oproept, functioneel zijn? Wij helpen je op weg!
In de roman De Meisjes van Emma Cline, zijn beelden en beschrijvingen heel belangrijk. De protagonist Evie, een veertienjarig meisje, is constant bezig het observeren van anderen en is zich andersom bewust van hoe mensen haar zien. Wanneer Evie de oudere Suzanne ontmoet, voelt ze zich geïntimideerd.
‘Ik merkte dat ze me als jong inschatte. Dat ze mijn Nehru-shirt, een cadeautje van mijn moeder, te chic vond.’ Schrijver Cline gebruikt hier de blik van Suzannes personage om een beeld te schetsen van de protagonist.
Het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden is ook een manier om acties meer beeldend te maken, bijvoorbeeld in dit fragment: ‘De kleurige poenerige auto’s hotsten de oprit af, mijn vader riep nog een groet, terwijl mijn moeder de servetjes verzamelde en de olijvenpitten, die nat waren van andermans spuug, op haar vlakke hand veegde.’
Andersom kun je je omschrijving ook actiever maken, door meer werkwoorden te gebruiken. In plaats van ‘De roomsoesjes waren klef’ schrijft Emma Cline bijvoorbeeld ‘De kleffe roomsoesjes lagen in een kom te zweten.’ Deze zin heeft twee werkwoorden, waardoor de beschrijving ineens veel minder passief is. Zo behoud je de snelheid van je tekst. Meer weten over snelheid, vertraging en versnelling? Lees hier.
In het fragment waarin Evie samen met Suzanne bij iemand inbreekt, heerst een dreigende sfeer. De angst die Evie voelt wordt geschetst aan de hand van een herinnering aan een zwemuitje met haar vader, waarin ze dezelfde angst ervoer. ‘Mijn vader stond te knipperen in het felle zonlicht, zijn melkwitte bovenbenen in zijn zwembroek. Hij wees in het water naar een trillende bloedzuiger, die zich helemaal had volgezogen. Hij vond het leuk om met een takje in de bloedzuiger te prikken, zodat hij ging bewegen, maar ik vond het eng.’
Het gebruikte beeld heeft hier niet direct te maken met de actie in het fragment, maar heeft er een associatieve band mee: de emotie in de beide fragmenten is hetzelfde. Het beeld van de bloedzuiger werkt goed omdat het een gevoel van afschuw en dreiging oproept bij het hoofdpersonage en waarschijnlijk bij de lezer. Ook duidt het een verschil aan tussen Evie en de andere personages: Evie ervaart in beide situaties angst terwijl Suzanne en Evie’s vader de situatie amusant vinden.
In ditzelfde fragment maakt Cline ook gebruik van beeldspraak om de dreiging en walging die Evie ervaart meer voelbaar te maken. Suzanne eet tijdens het inbreken een watermeloen. ’In haar hand had ze een schijf watermeloen, het sponzig roze van een orgaan.’
De gelijkstelling tussen de watermeloen en een orgaan, en het beeld van Suzanne die dit orgaan opeet, maakt de tekst nog meer luguber. Ook zegt het iets over hoe Evie Suzanne ziet, dat ze haar gevaarlijk vindt.
Er zijn nog veel andere vormen van beeldspraak en manieren om deze in je tekst te verwerken. Meer weten hierover, lees hier!
Door Lotte van den Elsen
Door ervaren, professionele redacteuren. Goed én betaalbaar!
Meld je aan voor de Schrijven Nieuwsbrief.
Abonnees profiteren van extra voordelen.
Elk nummer een nieuw schrijfthema.
55% korting voor abonnees van Schrijven Magazine!