Afbeelding

Mohammad Danish via Pexels
Mohammad Danish via Pexels
De eerste stap voor een goed gedicht is inspiratie. Maar wat als je zo’n eerste versie – of gewoon een heleboel losse dichtregels – op papier hebt staan, hoe ga je hier verder mee aan de slag? Hoe maak je van die aanzetjes een gedicht dat wérkt?
Je krabbelde in een eerste fase zinnen of dichtregels neer. Misschien staan ze al min of meer in de vorm van een gedicht, misschien voelt het alsof je koppige kinderen op de wereld zette die niet samen willen spelen. That’s where the magic begins.
Er zijn nu grofweg twee pistes: blijf je trouw aan je oorspronkelijke idee (het soort gedicht dat je wilde schrijven of het thema dat je in je hoofd had) of ‘volg’ je jouw gedicht en zie je wel waar het je heen voert? Je kiest zelf of je de teugels meer laat vieren of het gedicht net strak in het gareel houdt. Maar wees je er wel bewust van dat je dit aan het doen bent.
Probeer te zoeken welke regels samen ‘werken’ en denk ook na waarom. Wat wil je hier vertellen, welke gevoelens of beelden wil je oproepen? Wat kan je nog her- of bijschrijven om dit nog meer in de verf te zetten? Of mag het gerust iets minder letterlijk, en kan je met mooie metaforen werken om dat wat je wil vertellen op een dichterlijke manier uit te drukken?
Dit is ook de fase waarin je genadeloos moet durven schrappen. Je hebt misschien prachtige dichtregels geschreven die gewoon niet thuishoren in dit gedicht. Het kan pijn doen om ze te laten vallen, maar troost je: niemand vraagt je om ze weg te gooien. Integendeel: zo’n weesregel of geschrapte strofe kan later de basis voor een totaal ander gedicht worden. Hoe dat werkt, lees je in de blog 5 startkabels voor je gedicht, onder de titel ‘Mix&match’.
Wees een Pietje-Precies wanneer je dichtregels herwerkt. Kan je iets specifieker maken? Dat is bijna altijd beter. Een vogel die in een boom zit is nogal generisch. Een pikzwart merelmannetje dat zijn kraakheldere zang bij valavond laat weergalmen vanop een kale tak van een knoestige eik, daar kan ik me meteen iets bij voorstellen. Natuurlijk moet je niet over alles zo specifiek zijn. Voel vooral aan waar het je werk beter en tastbaarder maakt. Experimenteer – en schrap desnoods weer indien nodig.
Doseren. Daar draait het in poëzie om. Specifiek zijn, details geven – en toch nog dingen openlaten voor de lezer. Een moeilijke oefening. Je leert het door veel te schrijven en lezen. Jep, dat advies weer. Ik ben het zelf ook beu gehoord, maar het werkt wel.
Kijk ook eens goed naar je bijvoeglijke naamwoorden. Hoeveel staan er in je gedicht? Dragen die allemaal iets bij aan het geheel, of zou je er net zo goed een aantal van kunnen schrappen? Niet elk zelfstandig naamwoord heeft een ‘hulpje’ nodig. Of misschien kan je bepaalde bijvoeglijke naamwoorden beter vervangen door andere, die nog beter uitdrukken wat je wilt zeggen?
Vermijd abstracte containerbegrippen zoals liefde, verdriet of dood in je gedicht. Dit kan natuurlijk wel het thema zijn – maar schrijf nooit letterlijk dat iemand verdriet heeft – laat de lezer het verdriet voelen doorheen je dichtregels. Hier kan je werken met metaforen, vergelijkingen en andere vormen van beeldspraak.
Schrijf beeldend – en vergeet ook de andere zintuigen niet. Kan je bijvoorbeeld een geur of geluid beschrijven om je beeld of de sfeer van je poëzie kracht bij te zetten?
Zelfs wanneer je denkt dat je gedicht er nu echt ‘staat’, raad ik aan om eens met zinnen en strofes te schuiven. Vaak kan dat gewoon. Daardoor krijg je een heel ander gedicht. De volgorde verandert de dynamiek van je gedicht en heeft soms zelfs invloed op de inhoud.
Er is geen goed of fout, het is een kwestie van spelen en proberen, tot je voelt dat het ‘klikt’. Soms moet je bij het schuiven ook wat herschrijven, soms krijg je plots geheel nieuwe ingevingen die je gedicht een andere kant opsturen. Een gedicht is het medium bij uitstek waarbij je de lezer op het verkeerde been kan zetten. Dan moet hij tijdens het lezen een paar regels teruggaan om je woorden plots in een heel ander licht te zien. Leuk om mee te spelen, al is hier ‘doseren’ ook weer het toverwoord natuurlijk.
Net zoals bij een verhaal, zijn het begin en einde belangrijk. De eerste regel of strofe trekt je lezer het gedicht in, de laatste regel of strofe zorgt ervoor dat het gedicht blijft ‘hangen’, dat het verder resoneert in het hoofd van je lezer. Soms kan je de cirkel rond maken: de laatste regel grijpt op een of andere manier terug op de eerste, plaatst die in een ander daglicht, of voegt een extra dimensie toe. Je laatste regel kan zelfs het hele gedicht op z’n kop zetten.
Tip: lees je gedicht en alle tussenversies luidop voor, dan merk je meteen waar het nog hapert. Spelen met halfrijm en klanken kan helpen om je gedicht vlotter leesbaar te maken – zowel luidop als op papier.
Hoe dat met momenten chaotische maar oh zo leuke proces van ‘willekeurige dichtregels’ naar ‘afgewerkt geheel’ eruitziet, zie je eigenlijk nog het best aan de hand van voorbeelden. Op mijn website zie je o.a. hoe ik dat aanpakte voor mijn gedichten ‘Drijfhout’ en ‘Leegstand’.
Leen Raats (1984) is schrijver en freelance copywriter. Ze publiceert haar gedichten over de hele wereld. Op haar website vind je nog heel wat schrijftips. Ze gaat ook dieper in op het schrijven en verbeteren van je gedichten in haar e-book ‘Schrijf belachelijk goede gedichten’.
Meld je aan voor de Schrijven Nieuwsbrief.
Door ervaren, professionele redacteuren. Goed én betaalbaar!
Elk nummer een nieuw schrijfthema.
55% korting voor abonnees van Schrijven Magazine!