Afbeelding

Tips voor fictie schrijvers van een redacteur

Foto: Pexels

Drie tips voor fictieschrijvers

Schrijf je een roman of thriller? Wellicht kun je de volgende drie tips gebruiken; het zijn tips die ik regelmatig in de kantlijn zet tijdens het redigeren.


Hoe ziet hij of zij eruit?

Wacht niet te lang met het beschrijven van het uiterlijk van je personages. Zo las ik onlangs een thriller waarin een verdachte pas tegen het eind werd omschreven als een man met een flinke buik en sluik blond haar. Ik had me hem intussen heel anders voorgesteld.

Een korte schets zodra een personage op het toneel verschijnt is vaak voldoende: kleur ogen/haar, postuur en/of lengte, kapsel en andere opvallende uiterlijkheden. Bijvoorbeeld: 

Ze schatte de kale man zo’n een meter negentig. Zijn helblauwe ogen namen haar in zich op zonder ook maar één keer te knipperen.

Daarentegen kun je de uiterlijke kenmerken van je hoofdpersonage wél achterwege laten, vooral als je in de eerste persoon (ik-vorm) schrijft. Op een of andere manier krijgt de lezer vanzelf een beeld van hem of haar – een beeld dat bij iedere lezer weer anders is –, maar waak er dan voor dat je hem (of haar) niet halverwege het verhaal in de spiegel laat kijken om zijn krulsnor bij te punten.

Trauma’s als troef

In veel thrillers draait het niet alleen om het oplossen van een misdaad of het ophelderen van een mysterie, maar sluimert er tevens een trauma van de protagonist. Ik zeg ‘sluimert’ omdat het – bij voorkeur – niet direct helder is wát het hoofdpersonage belemmert, maar belemmeren doet het hem of haar zeker, zowel bij het oplossen van de misdaad als, misschien nog wel meer, in het dagelijks leven.
Dit trauma kan een minstens zo grote spanningsboog opleveren als het vinden van de dader. Wat ik echter vaak zie gebeuren, is dat de schrijver al vrij snel zijn hoofdpersonage blootgeeft in een onderonsje tussen verteller of personage en de lezer. Dat kan en mag, want nu weten we wát hem of haar belemmert, maar een deel van de spanning – want onduidelijkheid geeft óók spanning – is nu weg.
Aldus mijn schrijftip: gebruik het trauma van je protagonist als troef.

Daarnaast geldt voor veel persoonlijke (fictieve) bekentenissen dat deze meer indruk maken als het hoofdpersonage ze opbiecht aan een ánder personage. Of: door een ander personage erachter te laten komen. Dan weerspiegelt en versterkt dit andere personage de geschokte of verbaasde reactie van de lezer. 
Ook dit is geen must, want sommige trauma’s gaan niemand iets aan – behalve de lezer dan.

Vanzelfsprekend kan ook een van de andere personages of juist de antagonist (de bad guy) worstelen met een trauma. Ook dit kun je als troef inzetten, want is de schurk bijvoorbeeld nog wel een schurk als – uiteindelijk – blijkt waaróm hij of zij…

Varieer met namen

In 9 van de 10 manuscripten en zelfs boeken kom ik personages tegen met te veel op elkaar lijkende namen, zoals Frank, Frans, Frits en Fred. Maar tenzij die gelijkenis een functie heeft in het verhaal – bijvoorbeeld een naam die verkeerd wordt verstaan waardoor de verkeerde persoon beschuldigd wordt, ik noem maar iets – zal dit de lezer alleen maar onnodig verwarren.
Mijn advies: varieer voldoende met de namen van je personages.

Ook gerenommeerde schrijvers hebben hier trouwens een handje van: Ken Follett introduceert in zijn laatste epos een Wigferth, Wigelm, Wigbert, Wynstan, Winnie, Wilwulf, Wilburgh, Wilmund en William. Poeh-poeh...

Over de auteur

Rob Steijger werkt als freelance redacteur voor zowel uitgevers als schrijvers en is gespecialiseerd in fictie en verhalende non-fictie. Zijn website: www.fzeven.nl

Techniek