Afbeelding

Pixabay
Pixabay
Je wil een verhaal schrijven waarbij één van je personages, of misschien zelfs je hoofdpersoon, straattaal gebruikt. Dit kan zijn omdat ze jong zijn, of in een bepaalde buurt zijn opgegroeid. Hoe zorg je er dan voor dat je personage geloofwaardig blijft? We geven je drie tips over hoe je dit het beste kan aanpakken.
Niets is als puber frustrerender dan als je ouders gaan doen alsof je ze jouw taalgebruik begrijpen. Deze frustratie wil je in je boek natuurlijk niet meenemen, want dan zal het snel weggelegd worden. Voordat je dus woorden gaat gebruiken zoals fittie, patta en brokko (ruzie/gevecht, schoenen, heel hard lachen/ ‘stuk gaan’), is het dus wel goed als je daadwerkelijk weet waar je over schrijft. Ga daarom naar een zogeheten straattaalwoordenboek zoals die van Dutchmultimedia.nl . Zo weet je precies waar je het over hebt, en kun je voortaan met een gerust hart schrijven over je hoofdpersoon die een rijke tata (patser/ rijk persoon) is.
Als je goed luistert naar de straattaal die tieners tegenwoordig in hun zinnen verwerken, is je vast al opgevallen dat er voor bijna ieder Nederlands woord wel een straatwoord is. Toch is het belangrijk om in gedachte te houden dat je niet helemaal over moet gaan naar straattaal. Vaak verschilt het namelijk per persoon welke woorden je wel en niet gebruikt. Als je dan alleen maar in straattaal gaat praten krijg je de kans dat je overkomt als een soort straattaal generator, en is de geloofwaardigheid van je personage er vanaf.
Last but not least, de belangrijkste tip van deze drie: ga op onderzoek uit. Er is niemand die jou beter kan vertellen wat de nieuwste straatwoorden zijn dan de tiener die met zijn vrienden voor de supermarkt staat. Door hun taalgebruik te observeren kun je precies horen hoe vaak er ongeveer straattaal gebruikt wordt in een zin, en wanneer ze voor het ouderwetse ABN kiezen. Dit is ook een goede manier om je aan tip 2 te houden: overdrijf niet’
Heb jij deze drie tips gevolgd? Dan is de kans groot dat je vanaf nu weet hoe je jouw personage het beste in ‘straattaal’ kan laten praten. Dus als je personage wiet moet hebben, gaat hij gewoon op zoek naar ganja. En als je hoofdpersoon moet lachen zeg je gewoon brokko.
Bron foto: Pixabay
Door Sanne van Veen
Wil je je eigen verhaal op papier zetten? Dan kan je deze workshop niet missen! Kathy Mathys deelt veel tip + oefeningen.
In deze serie geven we je aan de hand van schrijfadviezen van ervaren auteurs en heel veel oefeningen een goede basis. Meld je nu aan om alle afleveringen in deze serie te lezen!
Veel aspirant-schrijvers vergeten het: de enter-toets. Redacteur Rob Steijger legt het belang van juist alineagebruik uit.
Wanneer moet je een actiescène inzetten en hoe doe je dat? Martijn Lindeboom geeft een spoedcursus in het komende nummer van Schrijven Magazine!
Vorig jaar verscheen haar eerste dichtbundel, en nu schrijft ze dit jaar het Boekenweekgedicht. Ze vertelt meer over haar poëtische stijl en de plek van poëzie in Nederland.