#217 Onsterfelijk
Stan sloop naar de slapende witte kat. Hij hield de moker die hij zonet gekocht had met beide handen vast. Hij had maar één kans om die witte feeks te doden. Hij had haar met gevaar voor eigen leven van een brug gegooid, uit de auto geschopt, in een zak op de trainrails gedumpt, maar ze kwam altijd ongeschonden terug. Een keer was ze tien dagen lang spoorloos, hij had gehoopt dat ze ergens aan de kant van de weg lag te creperen. Helaas, de elfde dag stond ze er weer. Uitgeput, vies, maar met dezelfde doordringende blik als de eerste keer dat ze voor zijn deur stond, nog geen week nadat het dorp in rep en roer had gestaan door de bloederige moord op een jong koppel dat er nog maar net woonde. Sindsdien leek het of ze in zijn hoofd zat en zijn leven overnam. Zij besliste wat ze at, en erger nog, wat híj mocht eten. Zij koos de beste plek aan de verwarming en joeg hem naar de koude keuken waar enkel een gammele kachel stond. Die kat was door en door slecht. Hij moest haar kwijtraken, voorgoed.
Hij was heel dichtbij nu, het monster was zich van geen kwaad bewust. Vliegensvlug liet hij de moker neerkomen, maar de slag leek haar niet te deren. Ze sprong op de kast, blies naar hem en vulde zijn hoofd met gekrijs. Hij greep met beide handen naar zijn oren. ‘Stop! Ik zal het nooit meer doen!’ De kat was ziedend. Hij zakte neer op zijn knieen en hief zijn hoofd om haar vergiffenis te vragen. Hij zag nog net de scherpe klauwen die zich in zijn ogen boorden en zijn gezicht openreten. In zijn doodsstrijd hoorde hij haar laatste woorden in zijn hoofd. ‘Mensen... Zwakkelingen zijn het, allemaal!’
Joke, wat zet je hier een
Lid sinds
13 jaar 10 maandenRol
Joke een kat heeft negen
Lid sinds
8 jaar 9 maandenRol
Wat een gruwelijk verhaal.
Lid sinds
18 jaar 3 maandenRol
Joke toch, Op wie maakte
Lid sinds
11 jaar 8 maandenRol