#199 Lupa de wolvin VERVOLG
#199 Lupa de wolvin VERVOLG (2 van 3; 3 staat bij proef lezen)
Waar Hirta is doodgereden hangt bij zonsopkomst nog steeds een prikkelende lucht. Een mensenspoor loopt uit de greppel omhoog. Ik wil opnieuw luid huilen, maar kan beter niet opvallen. Overal is de mens. Mijn buik is zwaar en onrustig. Ik moet hier weg.
Een lijkengeur verraadt een reekalf, zo een als Hirta soms ving als hij het van de kudde wist af te scheiden. Ik lik de maden op. Met mijn hoektanden scheur ik de buik open. Het eerste stuk darm is het beste. Als ik een achterpoot uit het bekken knaag, is die voor onderweg.
Eindelijk is er een opening in het gaas. Over een kuil liggen dikke stangen. Voorzichtig zet ik er een voorpoot op, er gebeurt niks, ik spring het bos binnen. Het is een oud bos, met veel ontwortelde bomen. Ik ruik vossenbessen, een smakelijk toetje na die darmen.
De wind ruist over grote afstand door de boomtoppen, er zou genoeg prooi moeten zijn om mijn jongen mee groot te brengen. Ik ruik water, een rusteloos beekje dat van een heuvel af dit kleine dal instroomt. Lekker fris. Hier komen vast veel dieren drinken.
Halverwege de heuvel ligt een dassenburcht. Ik ruik ze niet, hij is dus verlaten, er leven ook geen konijnen in. Ik ben dik tevreden, jank zachtjes in mezelf, hier kan ik mij nestelen. Na het naar buiten werken van takken en bladeren graaf ik de kraamkamer verder uit. Het vlees van de achterpoot is zacht, als het op is maak ik mijn tanden schoon en scherp door nog een poosje aan het bot te kluiven.
In de opening van het hol, dat nu van mij is, kruis ik mijn voorpoten en leg mijn kop te rusten. Dan valt mijn oog op iets kleins van een mens, met een knipperend oog.
Peter wat leuk dat dit thema
Lid sinds
8 jaar 8 maandenRol