Bericht van de regelnicht

Ik moet eens een goed verhaal verzinnen - een, waarbij ik alle regels toepas die ik ken over het schrijven van een verhaal. Om te beginnen, zegt de theorie, moet ik een conflict uitdokteren. Welk? Een innerlijk conflict, denk ik, dat is het sterkst, want ik heb geleerd dat het beste conflict uit het personage zelf voortkomt.

Het personage moet ik ook door en door kennen; laat ik dan mezelf nemen, wie ken ik beter dan mezelf? Maar ik mag alleen die eigenschappen van mezelf gebruiken die in het verhaal van pas komen; de rest is ballast. Dus wel die opgezwollen kaak, rondom mijn verse kunstgebit, maar niet mijn gebroken pink, dat is overdone - tenzij mijn conflict eruit bestaat dat ik altijd kans zie, mankementen te krijgen, en daarmee moet zien om te gaan. Het personage moet namelijk een ontwikkeling doormaken; het mag niet op dezelfde manier het verhaal uitgaan als het erin gekomen is.

Dus ik neem die gezwollen kaak, en een spiegel, en ik stel mezelf op in de badkamer, ik steek die spiegel in mijn mond en met mijn andere hand tik ik het lampje van mijn mobiele telefoon aan om mijn onderzoeksobject bij te lichten.

Op dit moment komt misschien de lezer in conflict: wil hij verder lezen? Of wordt het hem te onsmakelijk? Maar dit is nog niets. Ik heb het nog niet over mijn gebroken pink gehad. Ik brak mijn pinkje toen ik hem gisteren in het gaatje van de steel van de spaghettiopscheplepel stak waarmee ik tussen mijn schouderbladen wilde harken, omdat ik daar een kriebel had waar ik zonder hulpmiddel niet bij kon. En toen het goed ging, en ik van mijn jeuk verlost was, wilde ik de spaghettiopscheplepel in het badkamerkastje leggen, voor de volgende keer, maar bij het bukken en draaien tegelijkertijd bleef de lepel haken achter iets wat het haakje voor de handdoeken bleek te zijn, maar waaraan op dat moment geen handdoek hing omdat hij eraf gevallen was terwijl ik stond te krabben, en dat kon ik niet weten, omdat ik er met de rug naartoe gestaan had.

Nu is meteen het perspectief in orde: wat zich achter mij bevond, kon ik niet zien. Ook de focalisatie is goed: de beleving is geheel vanuit mij geschreven.

And yet heb ik geen verhaal. Stuwing. Ik moet nog stuwing hebben. Mijn verhaal moet ergens naartoe gaan. Het moet van erg naar erger gaan en dan nog erger. Het moet het allerergste worden dat mij met mijn gezwollen kaak en gebroken pink kan gebeuren.

En dat niet alleen. Er moet urgentie in. Er moet een spanning op mijn verhaal komen te staan die mij dwingt iets aan mijn onvolkomenheden te doen. Ik verzin een list. Een gezwollen kaak? Jeuk tussen de schouderbladen? Dat is niets! Ik moet Swiebertje tegenkomen! Mijn antagonist, mijn tegenspeler, mijn zwervende muze die mij van mijn mankementen afhelpt - of ze juist erger maakt waardoor mijn ontwikkeling nog sterker wordt.

Daar staat hij al. Op het platte dak, voor mijn badkamerraam en klopt tegen het venster. 'Laat me binnen!' smeekt hij. Ik trek de jaloezieën omhoog, open het raam op een kier en vraag de code.
Hij verstaat me niet. Het komt doordat ik de spiegel nog steeds in mijn mond heb. Snel trek ik hem eruit. Nu wordt het erg - nee, erger. De spiegel breekt. Het glas versplintert in mijn mond.
Ik draai me naar de wasbak en spuug de scherven uit. Het bloedt niet - dat is ballast in dit verhaal.
'Wat is de code!' gebied ik.
'Half twee, meisjen,' antwoordt Swieb gedwee.
'Klopt,' murmel ik. 'Kom erin. Kopjen koffie?'

Swiebertje klautert naar binnen. Zijn ingedeukte hoed zakt op één oor, en in zijn broek komt een scheur door de ruwe rand van de betonnen vensterbank, maar dat is niet erg. Dat hoort bij Swiebertje. Het zijn kenmerken van hem. Aan zijn hoed en de scheur in zijn broek herkent de lezer dit personage. Alles is oké.
'We hebben niet veel tijd,' zegt hij.
'Wat gaan we doen?' vraag ik.

Hiermee heb ik een cliffhanger ingevoegd, een trucje om spanning te creëren waarbij ik er vanuit ga dat de lezer het vervolg van mijn verhaal nu ook zal willen lezen - hij zal niet rusten voor hij weet wat Swiebertje en ik gaan doen. Zo houd ik hem aan mijn lippen - mijn pen - gekluisterd.
Volgende keer deel II.

Comments

Thérèse, je dwingt - vrijwillig - respect af met: "Bericht van de regelneef." Toen dacht ik dit; Dat wil zeggen dat zij zich richt op jou als (toekomstig) literair schrijver. Op jouw denken, jouw waarneming, en op jouw verbeeldingskracht. Ik denk dat ik het een keer ga doen. "Zal ik,Thérèse?" Ik twijfel. Elke keer weer in conflict met mijzelf. Minutenlang sta ik stil - zal ik oversteken, zal ik niet oversteken - en het licht springt weer op rood. Ik verscheur mijn manuscript, hup in de open haard. Vuur windt mij op. Ik heb een hekel aan de overbuurman. Zijn boek is wel uit gegeven. De mijne niet. Ik haat hem. Ik wil de weg oversteken. Hem vragen wat er nou zo geweldig aan zijn roman. Alle lichten zijn uit in zijn huis. Een bolle zwarte bewakingscamera hangt als het oog van een strontvlieg boven zijn voordeur. Een lantaarnpaal verlichting hangt hoog tussen onze huizen.

Op dit moment komt misschien de lezer in conflict: wil hij verder lezen? Nou heb ik echt een conflict. Ik kan immers niet schrijven. Ik moet iets verzinnen. De manuscripten die ik nog wil verscheuren staren mij zwijgend aan. Ik kijk naar een titel; "Genesis." In den beginne had ik plezier in het schrijven, dat is nu wel voorbij. En dan gebeurt het. Het is alsof de duivel ermee speelt. Het licht valt uit. Ook buiten is het plotseling donker. Nu is meteen het perspectief in orde: alles is nu donker. Ook de focalisatie is goed: ik voel mij God. Het vuur in mij laait op. De vonken uit de open haard likken aan mijn baard. And yet heb ik geen verhaal. Stuwing. Ik moet nog stuwing hebben. Ik wil alle schrijvers op Aarde vermoorden. Ik wil de enige schrijver zijn. Maar ik heb lezers nodig. Mensen die mijn woorden geloven. Er moet urgentie in. Het moet snel. Kan ik het in zeven dagen? Heb ik rust nodig? Iemand klopt op de deur. Ik kijk door het spionnetje. De overbuurman. "Dag buurman." -- "Dag buurman." "Mijn licht is uit." --"De mijne ook." "Heeft u misschien vuur voor een kaars?" --"Ik heb vuur." Hij heeft licht nodig om te kunnen schrijven. Ik ruik mijn kans.

"Ik hou van intelligente vrouwen die met spanning wachten." "Wat zei u, buurman." "Och, zomaar iets wat in mij opkwam. Ik ben bezig met een nieuw boek." "Ah, u bent dus een schrijver. Kom binnen, en struikel niet over mijn manuscripten! Dan zal ik vuur voor u pakken." Zo, nu weet hij gelijk dat ik ook schrijf. Hij schuifelde achter mij aan langs de bergen manuscripten die in de gang stonden. Vuur. Ik vermoord die idiote schrijver en steek mijn huis in de fik. Hoe vermoord ik hem? Hoe kom ik daar zelf mee weg? Gij zult niet doden, dat had ik net zelf verzonnen in mijn manuscrpit Exodus. Hij moet zichzelf doden. Hij moet voelen dat hij minder dan een kakkerlak is. Een vrouw. Ik heb een overspelige vrouw nodig. "Buurman, bent u eigenlijk getrouwd," vroeg ik hem. "Ja, hoezo?" "Ik ben ook een boek aan het schrijven, en ik heb een intelligente vrouw nodig om een moord te beramen." "Een intelligente vrouw? Hmm, die weet ik zo één, twee, drie niet te vinden." Nee, dat is logisch zot. Een intelligente vrouw wil niets met een schrijver te maken hebben. Ik gooide nog een manuscript in de open haard. "Heeft u een kaars bij u, buurman?" Hij stond stom naar zijn lege handen te gapen. Het licht sprong aan. Elvis schreeuwde uit de radio. "Devil In Disguise" Een gloeiend hete pook drong diep in zijn hart.