Van non-fictie naar fictie, zonder pleinvrees

‘Dus jij hebt per ongeluk een boek geschreven?’, vroeg de redacteur van de lokale radiozender me toen mijn boek net verschenen was.
‘Nou, eh, nee, ’t is fictie hè. Dat betekent verzonnen. Niet per se waargebeurd dus. De titel van mijn boek - Hoe ik per ongeluk een boek schreef - verwijst naar de hoofdpersoon. Zíj heeft per ongeluk een boek geschreven. En ze schrijft in de ik-vorm.’
‘O.’
‘Zal ik er wat meer over …?’, probeerde ik nog.
Maar nee, geen nieuwswaarde.

Ik had natuurlijk kunnen vertellen dat ik tot pakweg mijn 50e (ik ben nu 55) nooit van plan was om fictie te schrijven. Dat ik – anders dan Katinka in mijn boek – er nooit van heb gedroomd schrijfster te worden. Dus dat mijn jeugdroman toch wel een beetje per ongeluk tot stand is gekomen. Maar wat is per ongeluk? Als je al achttien jaar tekstschrijver bent, schrijf je niet echt per ongeluk een boek. Dan heb je al achttien jaar getraind in strak formuleren, in rode draden, in alles helemaal omgooien. En – ook niet onbelangrijk – een eigen stijl ontwikkelen. Die training geeft je een fikse voorsprong op beginnende fictieschrijvers. En dan hoef je maar een kleine stapel boeken te lezen over schrijven (Dorrestein, Brokken, King, Gardner en Goldberg) en je hebt je gereedschapskist aangevuld met fictietechnieken. De stap naar een roman schrijven is dan niet zo groot meer, is mijn ervaring.

Ik toetste deze gedachte bij een paar andere tekstschrijvers. Dit waren hun reacties:

  • ‘Ik krijg pleinvrees van de onbeperkte mogelijkheden van fictie. Geef mij maar kaders en restricties.’
  • ‘Als iemand me nou vertelt waar het over moet gaan, schrijf ik het wel op.’
  • ‘Ik heb geprobeerd een roman te schrijven, maar dat verhaal ging nergens heen.’

Onbeperkte mogelijkheden, inderdaad. Geen opdrachtgever, geen doel, geen doelgroep. Een verhaal kan overal over gaan en overal naartoe. En waar moet je dan beginnen? Toch blijf ik vinden dat de stap naar fictie niet zo groot is als je ervaring hebt met non-fictie. Maar dan moet je wel een idee hebben. Een idee waar het verhaal over moet gaan en vooral waar het naartoe gaat. Als je eenmaal een goed idee hebt, krijg je geen pleinvrees. Want als de motor van je verhaal is gestart en je personages tot leven zijn gekomen, zijn er geen onbeperkte mogelijkheden meer. Dan hoef je alleen het juiste gereedschap uit je goedgevulde kist te halen om je idee, je fantasie en de diepste drijfveren van je personages in goede banen te leiden. En – dat heb ik sterk ervaren – datzelfde gereedschap helpt je ook je idee uit te diepen en alles uit het verhaal te halen wat erin zit.

Terug naar ‘per ongeluk’. Nee, jammer voor de nieuwswaarde, maar ik schreef echt niet per ongeluk een boek. Wat ik natuurlijk wel had kunnen zeggen, is dat ik per ongeluk een idee kreeg: een idee voor een jeugdroman over een meisje dat schrijfster wil worden en schrijft over haar schrijfproces. Je zou het ook ‘fictie over fictie schrijven’ kunnen noemen. Waar het idee vandaan kwam? Geen idee. Ik weet wel dat het niet meer uit mijn hoofd ging - Katinka evenmin - en erom vroeg opgeschreven te worden. Afijn, uitgeverij Lemniscaat vond het kennelijk een goed idee, want ze gaven het uit. Inmiddels is de tweede druk verschenen, wordt het boek in het Duits vertaald en presenteert het Nederlands Letterenfonds mijn boek op de kinderboekenbeurs in Bologna.

En ik? Ik ben weer even tekstschrijver tot het volgende romanidee zich per ongeluk aandient.

Annet Huizing (1960) is tekstschrijver en kinderboekenschrijver. Ze schrijft teksten voor kinderen en blogt daarover op www.olifantenstapelen.nl. Hoe ik per ongeluk een boek schreef (Lemniscaat, 2014) is haar fictiedebuut. Meer over het boek op www.facebook.com/hoeikperongelukeenboekschreef.

Techniek

Service