Afbeelding

Twee vrouwen praten zittend aan een tafel

Foto: Tirachard Kumtanom via Pexels

Hoe gebruik je dialooglabels? - 4 tips

Dialoog is alles dat hardop wordt gezegd. Met dialoog kun je emotie tonen in je verhaal, personages leren kennen of het (sub)plot vooruithelpen. Maar hoe zorg je er nu voor dat je dialoog niet eentonig wordt? 


1. Zeggen of niet zeggen

Daarvoor gebruik je ‘speech tags’, oftewel dialooglabels. Dialooglabels zijn de woorden zoals ‘zegt zij’ of ‘roep ik’ in een zin. Deze woorden laten zien wie wanneer praat en maken de overgang tussen dialoog en gedachten of sfeerbeschrijving makkelijker. 
Veel schrijvers pleiten echter voor de 90% regel als het gaat om dialooglabels. Dat betekent dat 90% van je labels het werkwoord ‘zeggen’ moet zijn, omdat je anders de lezer uit het verhaal haalt. Zeggen is namelijk een onzichtbaar woord voor de lezer, daar glijden hun ogen zo overheen. Dit is geen gouden regel, maar meer een houvast. 
Maar soms wordt ook té vaak het woordje ‘zeggen’, gebruikt om de dialoog aan te geven. De herhaling van dezelfde dialooglabel, in dit geval 'zeggen', wordt ook langdradig. Het is dus een lastige balans.

Voorbeeld: “Wat is hier gebeurd?” vraag ik. 
“Die twee auto's zijn tegen elkaar aangereden. Ik weet niet of er iemand gewond is,” zegt Annemarie.
“Wat erg. Dat is hier vorige week ook al gebeurd,” zeg ik.
"Ja klopt. Dit kan niet langer zo doorgaan," zegt Annemarie.
"Laten we er wat van zeggen," zeg ik.

2. Emotie toevoegen

Hoe los je dit dan op? Hier zijn verschillende manieren voor. Ten eerste kun je het woord ‘zeggen’ vervangen door een ander werkwoord. Op die manier wordt je verhaal dynamischer en komt er meer emotie vrij.

-    Snikken
-    Zuchten
-    Uitroepen
-    Kalmeren
-    Pleiten
-    Mompelen
-    Smeken
-    Schreeuwen
-    Waarschuwen
-    Afvragen
-    Twijfelen
-    Antwoorden
-    Vragen


Er zijn natuurlijk nog veel meer werkwoorden die je hiervoor kunt gebruiken. Door deze woorden te gebruiken laat je de emotie zien in het verhaal zonder precies te zeggen ‘ze is blij’. Ook kun je specifiekere emoties overbrengen en de tone-of-voice van je personage duidelijk maken. 

Voorbeeld: “Wat is hier gebeurd?” vraag ik. 
“Die twee auto's zijn tegen elkaar aangereden. Ik weet niet hoe het met de slachtoffers gaat,” snikt Annemarie.
“Wat erg. Dat is hier vorige week ook al gebeurd,” zucht ik zachtjes.
"Ja klopt. Dit kan niet langer zo doorgaan," mompelt Annemarie.
"Laten we er wat van zeggen," troost ik haar en ik sla een arm om haar heen.


3. Zonder labels

Ook kun je ervoor kiezen om soms helemaal geen dialooglabels te gebruiken. Als je eenmaal een label hebt gebruikt en daarna gaat het personage door met zijn of haar verhaal, dan hoef je niet per se nog een werkwoord erachter te zetten.

Voorbeeld: “Wat is hier gebeurd?” vraag ik. 
 "Die twee auto's zijn tegen elkaar aangereden," snikt Annemarie. "Ik weet niet of er iemand gewond is,”



Ook kun je het label wel eens overslaan als het duidelijk is dat twee personages met elkaar in gesprek zijn. Als dit er meer dan twee zijn, dan kan dit voor verwarring zorgen.

Voorbeeld: “Wat is hier gebeurd?” vraag ik. 
"Die twee auto's zijn tegen elkaar aangereden," snikt Annemarie. "Ik weet niet of er iemand gewond is.” 
“Wat erg. Dat is hier vorige week ook al gebeurd.” 
"Ja klopt. Dit kan niet langer zo doorgaan." 
"Laten we er wat van zeggen," troost ik haar en ik sla een arm om haar heen.

4. Sfeer toevoegen

Ook kan dialoog de overgang naar gedachten soepeler laten lopen. De combinatie van dialoog en gedachten of sfeer zorgt ervoor dat de lezer meer informatie krijgt en maakt het verhaal dynamischer.

Voorbeeld: “Wat is hier gebeurd?” vraag ik terwijl ik aan kom rennen. In de verte hoor ik de sirenes en rook duikt op in mijn rechter ooghoek.
“Die twee zijn tegen elkaar aangereden. Ik weet niet of er iemand gewond is,” snikt Annemarie. Ze staat nog een beetje na te trillen. Zou ze aan haar verongelukte oom denken? Het is nog niet zo lang geleden dat hij is overleden, dus dit moet heftig voor haar zijn.
“Wat erg. Dat is hier vorige week ook al gebeurd,” zucht ik zachtjes. Annemarie knikt en ik kijk rond, op zoek naar sporen of verdachte dingen. 
"Ja klopt. Dit kan niet langer zo doorgaan," mompelt Annemarie. Het ongeluk van vorige week lijkt bijna identiek aan deze. Weer twee auto's, in dezelfde bocht en op dezelfde manier tegen elkaar aan. De voertuigen hebben zelfs dezelfde kleur. Dat klopt toch niet?
"Laten we er wat van zeggen," troost ik haar en ik sla een arm om haar heen.

De balans

Het verhaal komt tot leven. Je voelt de emoties van de personages en ziet het beeld voor je. Deze tips kun je gebruiken om ook jouw verhaal wat meer diepgang te geven. Maar uiteindelijk komt het natuurlijk neer op smaak en wat het beste bij jouw schrijfstijl past.