Poëtische teksten

In de aanloop van de uitreiking van de VSB Poëzieprijs 2016 bespreekt Remco Ekkers de genomineerde bundels. Deze keer Wij zijn evenwijdig_ van Maud Vanhauwaert.

Wat is een gedicht? Wat is poëzie? Dat zijn twee vragen en ze verdienen twee antwoorden. Een gedicht is een groepje woorden waarbij de zetspiegel niet wordt bepaald door de zetter maar door de dichter. Er zijn vele vormen mogelijk: strofen van twee, drie, vier of meer regels. Ook een blokje tekst zonder strofen van het maakt niet uit hoeveel regels.

Een gedicht kun je vergelijken met een foto, een verhaal met een film. Een gedicht concentreert zich op een beeld, Één gevoel, een gebeurtenis et cetera. In het gedicht hoort elk woord op de juiste plaats te staan. In proza heb je meer vrijheid. 

Poëzie is een wijder begrip. Een carambole kan poëzie zijn, Een opmerking, Een situatie, beweging op het voetbalveld. Een goed gedicht is poëtisch, Dat wil zeggen, emotioneel, treffend, mooi. En zo kan ik nog wel even doorgaan.

Zijn de teksten van Maud Vanhauwaert gedichten? Zijn ze poëtisch? Achter op de bundel Wij zijn evenwijdig_ (let op het liggend streepje) staat: ‘U kan dit boek lezen als een bundel gedichten, als een bochtig verhaal of als een kleurrijke optocht van droevige moppen.’ De omschrijving lijkt me adequaat. De jury van de VSB-prijs heeft de bundel genomineerd. Waarom? 

De jury spreekt van ‘een reeks poëtische snapshots die iets doet oplichten van het leven in de grote stad aan het begin van de 21ste eeuw. (…) Uit die rapsodie treedt een dichteres naar voren die met haar wispelturige logica en ontregelende beelden een heilzame verwondering weet te wekken voor het meest banale.’

De pagina’s van de bundel zijn niet genummerd, alsof de dichteres wil zeggen: blader maar, kijk maar hoe je verbanden kunt leggen.

Hoewel de teksten twee aan twee elkaar opvolgen zonder nadere indeling, vallen toch een soort hoofdstukjes te ontdekken: een reeks met ‘Wat doen we met…’ of ’tien gedichten die eruit zien alsof ze niet bekeken worden’ of ‘Ik ben iemand die…’

De ene waarneming lokt de andere uit. Eerst is er bijvoorbeeld een man met een baard en de ik vraagt of hij islamitisch is. (‘Nee’ zegt hij ‘ik ben verdrietig’). Dan zingt een sopraan dat de schade enorm is. Ze tekent met een krijtje op de weg de omtrek van haar lichaam. De ik botst tegen een vrouw met een hoofddoek en raakt in gesprek.

Maud Vanhauwaert verrast voortdurend door wonderlijke observaties (‘jongleurs met drilboren, want bij circusballen loopt iedereen door’), spannende vergelijkingen (‘haar hand schommelt als een omgekieperd stoepje’ of een agent weegt zijn handboeien ‘zoals hij misschien ook soms zijn teelballen weegt’), botsende beelden (‘De verkoolde brommer en het slapeloze kind’). 

Soms lezen we bewust flauwe moppen, soms absurde situaties. De dichteres kijkt en ziet van alles, confronteert anderen met haar waarneming of visie en soms krijgen we pure liefdespoëzie, extatisch bijna, en dan weer schokkende bekentenissen: ‘Diep in mij ben ik geen moeder’, waarbij de lezer moet bedenken dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de poëtische en de biografische ik.

Maud Vanhauwaert, Wij zijn evenwijdig_, Singel Uitgeverijen, Amsterdam 2015. 112 pp. 

Techniek