Lid sinds

3 jaar 8 maanden

Rol

  • Gewone gebruiker

#414 Ik ben welkom

 

Zoals het hoort meld ik me aan de balie en met een gepijnigd gezicht noem ik mijn naam. De doktersassistente grimast terwijl ze mijn naam invoert en ik neem kreunend plaats in de wachtkamer.

Het wordt steeds drukker in de wachtkamer. Ik verander mijn houding, want ik heb pijn bij het zitten. Sommige mensen kijken me onderzoekend aan. Met ogen vol wanhoop kijk ik terug, waarna hun blik veranderd in een blik vol medelijden. Ja, denk ik dan, het is ook niet niks. Terwijl ik in gedachte ben, hoor ik mijn naam roepen. De dokter staat er blijkbaar al een tijdje, want mijn buurvrouw stoot me aan. Ik sta op en loop moeizaam achter hem aan.  

De dokter vraagt hoe het met me is en ik zeg dat het niet goed gaat. De dokter slaakt een diepe zucht. Ik merk aan dat hij me liever kwijt is dan rijk. Toch moet hij vragen wat er aan de hand is, wat hij dan ook braaf doet. “Gewoon. Ik vraag me af waaraan ik dit leven verdiend heb”, antwoord ik. Daarna wijt ik uit over wat er allemaal mis gaat in mijn leven. Ik heb de verkeerde man gekozen. De baan die ik heb, is veel te zwaar en bovendien onderbetaald. En mijn kinderen, tsss, mijn kinderen kijken niet eens naar me om. Het allerergste is bovendien dat er niemand in de hele wereld is die écht naar mij luistert. Midden in mijn verhaal onderbreekt hij me met de bewering dat hij het allemaal heel erg voor me vind. Zo erg zal hij het echter niet vinden, want hij zegt vervolgens dat hij in verband met de tijd wil weten of ik nog een medische vraag heb.

Het is mijn beurt om te zuchten, daar neem ik even lang de tijd voor. Ik hoopte al op deze vraag en zeg “Fijn dat u het vraagt”. Ik begin met het opsommen van al mijn klachten totdat hij zegt: “Maar mevrouw, we hebben het er vorige week al over gehad. En de week daarvoor ook al trouwens. Deze klachten horen bij de stress die u ervaart. We hebben afgesproken dat u enkel nog maar hier komt als u écht iets anders opmerkt dat anders is. Een alarmsymptoom. Waarom zei u tegen de doktersassistente dat het nu echt spoed was?”. Ik laat een lange stilte vallen en zie er waarschijnlijk diep bedroefd uit, terwijl ik zeg: “Dokter, zou u dan in mijn schoenen willen staan?”. De dokter zucht en staat op. Het gesprek is beëindigd.

Ik loop naar buiten alsof ik gebukt ga onder het leven. Wat overigens niet ver afwijkt van de werkelijkheid. Op straat vermijden mensen me, alsof ik een ziekte met me meedraag. Ze lopen duidelijk met een boog om me heen. Als ik naar de supermarkt loop zie ik opeens een oude bekende. “Betsie!”, roep ik. Betsie doet alsof ze me niet hoort, maar versnelt wel haar pas. Het wordt me even te veel en ik besluit rechtsomkeer te maken en loop naar huis.  

Bij mijn voordeur aangekomen steek ik de sleutel in het slot en open mijn deur. Mijn blik dwaalt af naar beneden, waar ik mijn voetenmat zie liggen. “Welkom”, staat er. Ik lach sarcastisch, pak de mat op, loop om het huis heen naar de zwarte bak en flikker de mat er in. Boos loop ik terug naar huis. Ik ga naar binnen en gooi de deur achter me dicht