#268 Jozef Labre
Uit de verzamelde menigte stapte één man naar voren. Ik had hem vaker zien lopen in de buurt. Al die keren had hij strak voor zich uitgekeken en zijn pas versneld, maar nu leek het alsof hij al zijn angst had getransformeerd tot haat, aangejaagd door de meute waar hij deel van uitmaakte. Met samengeknepen ogen keek hij mij strak aan. Zijn dunne lippen vormden vervloekingen die vanonder zijn grijze snor mijn kant op rolden als donkere golven. De grijze snor was een onzichtbare barrière overgestoken, hij was zich er ongetwijfeld niet van bewust, maar hij bevond zich niet meer op gepaste afstand van mijn zwervershol. Alleen jonge kinderen leken deze barrière niet te kunnen waarnemen.
Na de grijze snor volgde de rest. Alle volwassen mannen uit de buurt waren samengebald tot één kluwen afkeer. Ik wil niet zeggen dat ik mij tot op heden geaccepteerd voelde of toch in ieder geval een onderdeel, zij het een opgedrongen onderdeel, van deze buurt, maar deze razzia had ik niet aan zien komen. Vreemd genoeg stroomde er op dat moment vertwijfeling mijn koude lijf binnen waardoor er tegelijkertijd een soort ongepast aangename warmte zich meester van mij maakte. De meute kwam onecht op mij over. Als geheel zag het er dreigend uit terwijl de individuele leden toch keurige mannen waren. Vaders, opa’s, ooms, in gedachten zag ik voor mij hoe ze thuis kwamen nadat ze mij hadden afgetuigd en ‘s avonds hun zoons en dochters voorlazen. Deze ongepast aangename warmte drong door tot in het binnenste van mijn ziel en ontdooide mijn emoties. Plots realiseerde ik me mijn benarde positie en ik probeerde woorden tot zinnen te rijgen waarmee ik de kluwen tot inkeer kon laten komen, ze overtuigen dat ik hetzelfde ben als zij, een mens van vlees en bloed met een ziel die alleen maar iets meer tegenslag heeft gekend dan zij, of in ieder geval slechter in staat is om met tegenslag om te gaan.
Het emotionele relaas uit mijn gedachten vertaalde zich niet in woorden. Ik verviel tot korte kreten en gescheld. Als een waanzinnige draaide ik met mijn ogen en zwaaide met mijn armen. Kortsluiting tussen mijn intrinsieke bedoelingen en mijn extrinsieke uitingen werkten als een lap op een stier. Vanuit de menigte schoot een glazen object mijn kant op. Het regende glas toen het object uiteenspatte. Dit was het signaal waarop de meute had gewacht. De laatste restjes weerstand kringelden als rook van uitgedoofde kaarsen weg terwijl de gezichten zich nu openden. Ogen, monden en neusgaten zwollen op zodat het leek of ze niet meer in de gezichten pasten. Armen werden geheven en de lucht vulde zich met geluid dat als één massa samensmolt en mijn zwervershol vulde.
Mijn vertwijfeling sloeg nu om in angst. Als een foetus kromp ik ineen, mijn armen bedekten mijn hoofd. Het geluid zwol aan en werd oorverdovend terwijl ik probeerde om mij onzichtbaar te maken. De daarop volgende stilte kwam snel alsof ik plots in slaap was gevallen of juist ontwaakte. Toen ik opkeek zag ik een man voor mij staan. Zijn kleren waren kapot, net als die van mij, hij had een baard net als ik, maar waar ik voor mijn gevoel mijn waardigheid had verloren leek het of deze man boven zichzelf uitsteeg. Hij straalde kracht en respect uit en drong de meute buiten de onzichtbare barrière.
Ik kroop naar voren om zijn volledige verschijning te kunnen aanschouwen. De massa voor mij begon te verbrokkelen, bewoog naar achteren en de gezichten verzachtten. De man deed een pas naar voren.
“Wat waren jullie van plan? Wat heeft jullie hier gebracht, was het angst, afkeer of haat? Nou? Zojuist voerden jullie het hoogste woord, blijkbaar is er iets veranderd aan de situatie. Ik zie dezelfde mensen in dezelfde hoedanigheid, geen man is hier beter dan de ander, allemaal even goed of even slecht. Het glas is half vol of half leeg, maar half blijft het, het is maar net hoe je het wilt zien. Jullie verachten deze clochard met zijn weinige bezit, zijn lage arbeidsethos en smerige voorkomen. Misschien lig jij hier ook volgende week, of je zoon of neef. En wat doe je dan? Ga naar huis en bekommer je om je gezin en jij zwerver, voor jou heb ik evenveel acht als voor deze menigte. Ik kan je niet helpen, deze mensen ook niet. De enige die dat kan ben jij.”
Heel mooi! Goed opgebouwd
Lid sinds
5 jaar 7 maandenRol
Mooi Jurrit, hoe je de
Lid sinds
8 jaar 8 maandenRol
Hoi Fief, Bedankt voor je
Lid sinds
6 jaar 8 maandenRol
Hoi Marie, Bedankt. Fijn dat
Lid sinds
6 jaar 8 maandenRol
Mooi. Het lijkt wel alsof
Lid sinds
10 jaar 10 maandenRol
Hoi Nele, Dankjewel voor je
Lid sinds
6 jaar 8 maandenRol
Jurrit schreef: Ik begrijp
Lid sinds
5 jaar 1 maandRol
Hoi Jurrit, heel mooi gedaan!
Lid sinds
13 jaar 9 maandenRol
Hoi D.W. Dankjewel voor je
Lid sinds
6 jaar 8 maandenRol
Hoi Chantal, Bedankt voor je
Lid sinds
6 jaar 8 maandenRol