#244 - onterechte doodstraf
Op de glaswand staat de afdruk van een hand. Een vrouw die in wanhoop afscheid neemt van haar ter dood veroordeelde geliefde? Ik onderdruk de neiging de vlek weg te poetsen. Het is toch een soort monument. Als Jonathan verschijnt forceer ik een glimlach. Het is belangrijk beleefd te blijven. Ook al ziet hij er moe uit. Onverzorgd. Misschien komt het door de baard. Of is het de vermoeidheid die de baard er onverzorgd uit laat zien? “Hoe gaat het met je?” Hij zucht als hij gaat zitten. Alsof hij leegloopt en inzakt. Een ballon. Een grote grijze ballon. “Het is niet makkelijk, Suus. Hoe is het met jou?” Het is een loos vraag- en antwoordspel. Het tafeltennis van de gesocialiseerde samenleving. “Ik red me best. Ik ben een sterke vrouw.” Ik span mijn biceps aan en klem mijn hand erom. “Maak ze maar niet boos”, grapt Jonathan. We lachen allebei. Achter me verandert de bewaker van positie. Zijn sleutels rammelen. Ik laat mijn arm zakken, trek de onwillige stof van mijn broek recht en buig voorover. Ik wil iets fluisteren, realiseer ik me. Ik wil iets in vertrouwen vragen. Geheimen bespreken. Beschaamd recht ik weer mijn rug. Hier is niets geheim. “Heb je er spijt van?”, vraag ik in de ruimte. Het klinkt naakt. Jonathan bijt op zijn lip en kijkt even weg. “Het spijt me dat het zo afloopt, dat wel. Maar het is beter dat ze er niet meer is.” “Hij,” corrigeer ik hem, ”Het is beter dat hij er niet meer is.” Het geeft niet. Het is een verspreking. Ik knijp mijn beide ogen even dicht. Toegeeflijkheid. Hij moet voelen dat ik hem steun in zijn laatste dagen. Het is naar dat ze hem hebben opgepakt en mij niet. Het zou niet netjes zijn hem nu af te vallen. Jonathans uitdrukking blijft ongewijzigd. “Zij,” zegt hij dan. “Ze heette Samantha. Ze was een vrouw: zij.” Een luchtstroom trekt achter mijn ogen omhoog en laat mijn hoofd zweven. Het besef is licht als helium: Jonathan zit hier voor de dood van Samantha. Hij gaat hier de stoel krijgen voor de moord die we samen hebben beraamd, maar die ik heb gepleegd. Hoe heb ik dat kunnen missen? “En Mark dan?” Ik hoor mijn stem van binnen echoën. Het geluid moet uit mijn mond via mijn oren in botsing zijn gekomen met de stem in mijn hoofd. Jonathan zou Mark doen. Dat was het plan. Ik zijn Samantha en hij mijn Mark. Jonathan knijpt zijn ogen samen. “Wat is er met Mark?”, vraagt hij. Zijn stem klinkt zacht. Vleiend bijna. De gedachten fladderen door mijn hoofd. Ik moet kalmeren nu. Rustig blijven. Misschien houdt het tikken dan op en kunnen ze landen. Lang genoeg stil blijven staan om hun betekenis te tonen. Jonathan is opgestaan. Hij schudt lachend zijn hoofd en draait zich om. Hij lacht. Hij is niet boos. Jonathan beschermt me, hij draagt mijn schuld. Dat is goed. Dankbaar sta ik ook op en kijk hoe Jonathan naar de bewaker loopt. Die knikt naar hem en opent de deur. Waar zijn de sleutels? Mijn lip kriebelt, hitte kruipt over mijn rug omhoog. Ik veeg mijn hand af aan het broekpak, twijfel kort en wrijf dan over het glas. De handafdruk zit aan de andere kant.
Hoi Willemijn. Interessant
Lid sinds
8 jaar 8 maandenRol
Dankjewel voor de tip van de
Lid sinds
10 jaar 10 maandenRol
Willemijn ik ben het met
Lid sinds
10 jaar 1 maandRol
Dankjewel Thea Josephine voor
Lid sinds
10 jaar 10 maandenRol
Beste Willemijn, Mijn excuses
Lid sinds
5 jaar 10 maandenRol