#412 - De beste leugenaar
‘Ik zal je nooit vergeten, Pauwel, mijn vriend,’ mompelt vader.
Ik kijk toe hoe hij Pauwel tweemaal liefdevol op de witte kop kust om hem vervolgens voorzichtig op de schouw te plaatsen. Pauwel had zijn laatste adem uitgeblazen, na een lange strijd met het onafwendbare lot dat hem te wachten stond. De lange, moeilijke strijd was voor een groot deel te danken aan mijn vader zelf, die elke dierenarts uit de wijde omgeving had laten aanrukken om de duif met elk soort paardenmiddel terug op zijn pootjes te krijgen. Want Pauwel was zijn ‘topper doffer’ en genoot, gezien de prijs die vader voor Pauwel had betaald, hoge verwachtingen voor nakomelingen die nog sneller en beter zouden zijn. Zover is het uiteindelijk niet gekomen want vader heeft met Pauwel, noch met één van zijn andere zogenaamde ‘topduiven’, nooit een prijs van eender welke aard, laat staan een kampioenenwedstrijd, gewonnen. Ook op sexueel vlak bleek Pauwel allesbehalve een topper, want geen enkel vrouwtje werd wild, laat staan drachtig, in zijn aanwezigheid. Maar vader geloofde sterk dat Pauwel het geluk zou doen keren, dus bespaarde hij kost noch moeite om het dier in leven te houden toen hij op een dag het kot niet meer uit kon. Pauwel zelf begreep er niets van, dat kon iedereen zien in die kleine waterige ogen die smeekten voor een pijnloos einde. Het zieke dier had er zich immers al snel bij neergelegd dat zijn tijd was gekomen en keek mijn vader onbegrijpend aan bij elke nieuw middel dat door zijn strot werd geduwd.
Op een dag had ik er genoeg van. Tijdens een kort moment dat mijn vader van zijn zijde afweek, sloop ik naar de duiventil, nam Pauwel in mijn handen en gooide hem vanuit de duiventil naar beneden. Pauwel belandde, met een welgemikte smak, op de tanden van een mestvork. Dat Pauwel zichzelf, eervol en moedig, naar beneden had gegooid, daar was vader niet moeilijk van te overtuigen.
‘Een duif opzetten, kost een fortuin, weet je. Maar hij ziet er prachtig uit, toch? Ze zullen in ’t café nogal verschieten als ze hiervan horen.’
Ik moet toegeven, een opgezette duif op de schouw, het doet me helemaal niets. Ik voel me niet warm, ik voel me niet koud. Ik voel alleen veel gemis, omdat ik weet dat moeder er ook niets bij gevoeld zou hebben en ze fel geprotesteerd zou hebben tegen een opgevulde duif op haar schouw.
‘Die stinkende vogels, dat is het enige wat je vader interesseert. Gunther! Laat hem niet je kop zot maken hé, met die rotbeesten.’
Het was een waarschuwing. Maar ik besefte al snel dat de waarschuwing niet voor mij bedoeld was. Ze had het tegen zichzelf. Het koeren van de duiven, dat dag en nacht onophoudelijk alle ruimtes van ons huis opvulde, werden kleine stemmetjes in haar hoofd die God-weet-wat tegen haar zeiden. Zelfs als ze ver weg was van huis, bleven de duiven roekoeën. Ze trok zich steeds meer terug en staarde dan doelloos voor zich uit. Gek genoeg zat ze vaak voor het raam dat uitkeek op de duiventil.
‘Hoor je ze ook Gunther, die stemmen? Zeg me dat je ze ook hoort.’
Wat kon ik anders zeggen dan: ‘Ja, ma, ik hoor ze ook.’
Op een helderblauwe zondagochtend, er was geen wolkje aan de lucht, namen de demonen in haar hoofd de volledige controle over. Pa was vertrokken naar het Het Zorgeloze Leven, waar de duiven werden verzameld om honderden kilometers verderop los te laten. Moeder wist dat hij pas laat in de namiddag beschonken naar huis zou terug keren als de eerste duiven terugkeerden naar hun kot. Ze sloot zich op in de duiventil, gooide een touw rond de hoogste balk en hing zich op. Op een post-it liet ze een laatste boodschap achter: ‘Gunther, je bent een slechte leugenaar.’
Al een jaar ligt ze te rotten onder de zoden, in de goedkoopste kist die vader kon vinden. Na haar begrafenis is hij niet meer naar haar graf geweest. Er hangt geen foto aan de muur. Haar kleren zijn gedumpt in een container. Haar geur verdreven met lavendel-spray. Haar naam wordt nooit meer genoemd.
En nu staat Pauwel daar, waar tot voor kort haar doodsprentje stond.
Hij glimlacht me toe, met opgeheven hoofd. De vleugels wijd open, klaar voor de vlucht van zijn leven. Nu hij dood is, heeft hij dan toch de hoofdprijs te pakken.
‘Wat denk je, Gunther, staat hij goed zo?’ vraagt mijn vader terwijl hij zich een borrel uitschenkt en het met een enkele slok naar binnen giet.
Moeder had gelijk, besef ik nu. Ik was een slechte leugenaar. Ze wist dat ik moest leren liegen, dat alleen dan ik het zou redden zonder haar.
Een jaar later is er veel veranderd.
‘Perfect vader, hij staat gewoon perfect,’ antwoord ik zonder te verpinken.
Ok, het is een verhaal maar…
Lid sinds
8 jaar 1 maandRol
Ok, het is een verhaal maar ik heb mijn bedenkingen of het binnen de opdracht valt: wie beseft wat plots? De zinnen mogen korter en een rits bijvoeglijke naamwoorden mogen geschrapt worden.
Enkele opmerkingen bij de tekst:
Maar laat je hierdoor vooral niet ontmoedigen, Vriendt.
Hoi VriendT, Ik heb het…
Lid sinds
4 jaar 5 maandenRol
Hoi VriendT,
Ik heb het verhaal twee keer gelezen. Ik las de eerste keer een nuance tussen de regels door waarvan ik vermoedde dat die duidelijk(er) zou worden, zodra ik eenmaal wist hoe het verhaal zou eindigen. En dat klopte!
Toeval of niet: je besteedt een groot deel van je woordenaantal aan de introductie van Pauwel en de liefde, zo niet obsessie die vader voor hem heeft. Doordat je zoveel details deelt, wordt het duidelijk dat duiven belangrijker zijn voor vader dan zijn gezin. Dat blijkt uit de alinea's erna, als je kan lezen dat moeder daar -vrij letterlijk- gek van wordt en je hoofdpersonage vervolgens beseft wat voor invloed dat op het gezin heeft gehad. Zo erg zelfs, dat wanneer zowel de duif als de moeder zijn overleden, de duif met meer respect wordt behandeld.
Wat het liegen van het hoofdpersonage betreft: zodra je hoofdpersonage beseft wat zijn twee leugens teweeggebracht hebben, past de laatste zin perfect.
Het leest als: laat maar: die man is de weg kwijt en als ik niet leer liegen, gaan er dingen gebeuren die grote, vreselijke gevolgen hebben. Zoals al eerder is gebeurd.
Heel mooi gedaan!
Groet,
Nadine