Problemen proloog
Ik ben dus een boek aan het schrijven (duhh), maar het probleem is: Ik denk niet dat het pakkend is. Het eerste deel van mijn proloog is mysterieus en roept (hoop ik) vragen op bij de lezer, maar ook niet TE VEEL (zoals de rest van de proloog denk ik doet). De rest van de proloog is echter iets te.. verwarrend? Random? Het neemt de lezer niet echt mee. Ik zou het liefst dat deel van de proloog ergens anders in het boek verwerken, maar ik heb echt de laatste zinnen nodig die ik er alleen in kan zetten wanneer ik ook het verwarrende deel van de proloog heb. Wat moet ik doen?
Proloog:
Een donkere gestalte tekende zich af van de zwarte, met bladeren bestrooide aarde in het zwakke maanlicht. Van veraf was er niets vreemds op te merken aan de onbekende, alleen van dichtbij was er te zien dat elke beweging die hij maakte schokkend en onzeker was. Na tientallen meters stond hij stil bij een andere gestalte die niets meer was dan een ineengezakt hoopje, het was niet te bepalen of de jongen die daar op de grond lag nog leefde. Toch was het zo; weliswaar gewond, maar hij leefde nog. Het was te horen aan zijn jammerkreten: Tim schreeuwde het uit van de pijn, er droop bloed langs zijn arm. Tranen branden achter zijn ogen, maar de kreunende jongen stond weer op. Een straal maanlicht liet zijn kastanjebruine haar zilver ogen. “Koen, kom op! We waren er bijna.” schreeuwde hij, ineenkrimpend van de pijn. Het koste Tim moeite om boven de harde wind uit te komen. Ze waren nog maar net ontsnapt aan de pijlen van de Rode Ruiters, toen de twee werden aan gevallen door een Woudwachter. “Dit gaat ons nooit lukken, Tim! Aanvaard het gewoon,” De schorre ondertoon die doorklonk in de woorden van Koen droop van emotie. Was het woede, of eerder angst? “Laten we het nog één keer proberen! Het moet gewoon!” Tim haatte dit, hij haatte deze wereld, waar hij gedwongen elke nacht naartoe moest. De echo van zijn jammerende stem weergalmde in het donkere dal. Tim wreef zijn koude handen tegen elkaar, hopend dat ze op deze manier zouden opwarmen. “Goed, nog een keer, maar daarna is het tijd om weer terug te gaan. Dat weet je zelf ook.” (tot hier vind ik het nog een goede proloog maar hierna wordt het gewoon.. te verwarrend) “Bedankt,” fluisterde Tim, dit keer met een nu warme stem. Hij had Koen hier nooit bij moeten betrekken, maar zijn vriend had erop gestaan dat hij mee mocht. “Ik kan altijd op je rekenen. Het spijt me van eerder, ik had dat nooit mogen zeggen," zei Tim schuldbewust. Hij moest denken aan de ruzie van gisteren, er waren heftige woorden gevallen waar Tim nu spijt van had. “Voor mij geldt hetzelfde, laat het achter je en schiet op, we moeten nog een toren beklimmen,” zei Koen met iets van een droog lachje in zijn stem. Tim grinnikte om zijn vriend, als het om humor ging was Koen de beste. Zelfs in hopeloze situaties als deze hield hij zijn eeuwige lach. Tim stapte naar voren, zette zijn voet in een kleine gleuf op de stenen toren en pakte met zijn hand een richeltje vast. Van ver weg zag het gebouw er onbeklimbaar en glad uit, maar van dichtbij was het een totaal ander verhaal: er was overal wel een uitsteeksel te vinden waar je je voet op kon zetten, of een gleuf waaraan je je kon vastgrijpen. “Kun je me een zetje geven?” vroeg Tim terwijl hij omlaag keek. Koen knikte en ondersteunde Tim bij zijn volgende stap omhoog. “Ga jij maar alvast, je kan sneller dan ik,” Er schitterde iets in Tims ogen terwijl hij dat zei, maar verder zweeg hij. Koen aarzelde geen moment, schoot naar boven als een slang. Voordat Tim met zijn ogen kon knipperen kroop Koen door het kleine raampje hoog. Langzaam en voorzichtig houvast zoekend aan de oude toren kwam Tim zelf eindelijk boven. Koen stak zijn hand uit en hij pakte die dankbaar aan. Hijgend veegde hij het zweet van zijn voorhoofd af en klopte zijn vuile handen af aan zijn broek. In de gang klonken voetstappen, waarschijnlijk van meer dan een wachter. Hij voelde zijn spieren verstijven van spanning, hij durfde amper adem te halen. Tim en zijn vriend waren te uitgeput voor een derde gevecht. Hij wachtte tot de voetstappen zich verder van de kleine kamer hadden verwijderd. “Ik zal kijken waar we heen moeten,” gebaarde Tim aan Koen. Koen knikte, als teken dat hij het begrepen had. Tim concentreerde zich op zijn geest. Hij had dit al tientallen keren gedaan, maar het was elke keer weer nieuw. Hij voelde een tintelend gevoel in zijn borstkas, dat zich al snel verspreidde door de rest van zijn lichaam. Een tel daarna was hij bij de deur van het kleine kamertje. Niet met zijn lichaam, maar met een onzichtbaar oog dat voortbewoog door zijn gedachten: het was zijn geest, zijn ziel. De oude deur die stonk naar verrot eikenhout was op slot, maar Tim vloog zo soepel als een briesje door de verroeste opening van het slot. Nu was hij in een hal waar fakkels om de anderhalve meter aan de muur hingen. De flakkerende vlammen waren niet genoeg om de hele gang te belichten waardoor er regelmatig een schaduw over een gedeelte van de gang viel. Zijn instinct vertelde Tim waar hij naartoe moest om het voorwerp, dat hij al zocht vanaf zijn eerste keer op Tyran, te vinden. Hij ging weer verder met zijn zoektocht, en sloeg rechtsaf waardoor hij in een kamer met een andere deur kwam. De deur aan de andere kant van de kamer was zwart, en er zaten tralies voor. Dit was waarnaar hij had gezocht. Tim blies zijn adem uit en knipperde met zijn ogen. Zoals altijd wanneer hij uit zijn lichaam was getreden voelde zijn lichaam zwaar en was zijn huid enkele minuten gevoelloos, maar nu wist hij tenminste waar ze naartoe moesten. Koen keek hem afwachtend aan. Tim knikte. Zijn vriend pakte een steen van de met hooi bestrooide vloer en stopte die zo ver in het sleutelgat als hij kon. Koen's arm begon snel te trillen en draaide toen de steen om in het slot. De deur ging krakend open en Koen deed de steen -die nu de vorm van een sleutel had- in zijn zak samen met nog een andere steen, die een gelijke vorm had als de eerste had gedaan voordat Koen die in het sleutelgat had gestopt. “Misschien komt die nog wel eens van pas,” fluisterde hij. Al snel kwamen ze aan bij de zwarte deur. Koen deed hetzelfde als hij eerder bij de eikenhouten deur had gedaan en samen duwden ze de zware deur open. Het tweetal stapte naar binnen. Tims ogen moesten wennen aan de duisternis, na een tijdje kon hij een tafel onderscheiden in de donkere ruimte. Op de tafel lag een kist, Tim deed hem open. De dolk lag erin. Het lemmet van de dolk was zilver met een gifgroene rand. Het handvat was sierlijk gevormd: het uiteinde was de bek van een leeuw en meer naar boven bevonden zich sierlijke, kronkelende lijnen, glanzend groen, die afstaken tegen het zwart van het handvat. Vol verrukking keek Tim naar deze prachtige verschrikking, dit was het, dit had hij zo lang gezocht! (de zinnen die ik in de proloog wil:) Maar hij wist diep in zijn hart, dat ze nog niet compleet waren. Hij en Koen misten nog iemand, een derde, onbekende persoon. Pas als ze die derde persoon gevonden hadden, konden ze Klauw verslaan met dit mes. Alleen dan, konden ze Tyran bevrijden.
Ik zit erover na te denken om misschien de dolk (het vinden daarvan) niet in de proloog te stoppen, en juist wat verder in het boek, zodat de proloog gaat over dat moment, maar hoe kan ik die laatste zinnen dan in de proloog verwerken?
(ps: Ik ben 12 en ik weet dat het echt nog niet perfect is, maar ik ga mijn best doen om dit boek af te schrijven. Ik heb een drive bestand met achterinformatie, het schrijfplan, verhaallijn, ik geloof dat dit mij gaat lukken. Tijdens het schrijven van dit boek hoop ik mijzelf ook te ontdekken, wat voor mij werkt bij schrijven. Ik weet dat ik hard moet werken als ik schrijver wil worden. En dat ga ik ook doen.)
Wat leuk dat je hier mee…
Lid sinds
8 jaar 6 maandenRol
Wat leuk dat je hier mee bezig bent, en wat goed dat je al een heel plan van aanpak hebt!
Je hebt gelijk dat het nog niet 'perfect' is, maar ik denk dat dat voor iedere eerste poging geldt. Dat er nog ruimte is voor verbetering is alleen maar mooi, en door open te staan voor feedback ben je al een heel eind op weg.
Wat betreft je vraag, is de context me nog niet helemaal duidelijk. Als ik het goed begrijp is bovenstaande fragment onderdeel van je verhaallijn, met dezelfde personages als in de rest van je verhaal?
In dat geval begrijp ik niet goed waarom je dit als proloog zou gebruiken, en niet gewoon als deel van je verhaal zelf?
Dan daarnaast nog een tip. Persoonlijk zou ik me voor nu gewoon richten op het op papier krijgen van het verhaal. Gewoon schrijven, schrijven, schrijven, en je nog niet al te druk maken om hoe het voor lezers wel of niet zal lezen.
Vragen als bovenstaande kan je dan bewaren tot de eerste herschrijf. Dan heb je de grove verhaallijn al op papier, en kan je als je wil meer de diepte in gaan waarbij je bijvoorbeeld gaat kijken naar de opbouw van het verhaal. Als je dat vervolgens op orde hebt kan je aan een volgende herschrijf beginnen, waarbij je met aandacht gaat kijken naar zinsopbouw, grammatica, spelling ed.
Bovenstaande is maar een tip, het allerbeste is om te kijken wat voor jou werkt. Mij heb je in ieder geval al nieuwsgierig gemaakt naar je verhaal, ik hoop hier meer van je te gaan lezen!
Ik krijg het niet gelezen,…
Lid sinds
4 jaar 4 maandenRol
Ik krijg het niet gelezen, het spijt me. Veel te lang en complex. Een proloog moet wat mij betreft kort en pakkend zijn, maar toch zijn eigen verhaal vertellen.
Een voorstel: neem het begin en hou het er verder bij.
Een donkere gestalte tekende zich af van de zwarte, met bladeren bestrooide aarde in het zwakke maanlicht. Van veraf was er niets vreemds op te merken aan de onbekende, alleen van dichtbij was er te zien dat elke beweging die hij maakte schokkend en onzeker was. Na tientallen meters stond hij stil bij een andere gestalte die niets meer was dan een ineengezakt hoopje, het was niet te bepalen of de jongen die daar op de grond lag nog leefde. Toch was het zo; weliswaar gewond, maar hij leefde nog.
Begin daarna het eerste hoofdstuk in alle rust je eigenlijke verhaal, zodat je afstand creëert.
Groet Paul