# 142 Penitentie
'Mijn gebed is verhoord.
Dit was mijn gebed, in mijn cel:
Ik heb gezondigd, Vader. Ik zal blijven zondigen. Mijn verlangens, mijn driften, zijn te sterk.
De kwade wind doet mijn zeil almaar bollen; stuurt mij naar oorden waar slechts kortstondige bevrediging lonkt.
U hebt mij geschapen.
Ik bid U; schep dan ook een haven waar ik rust vind.
Vrijwaar mij van de stormen die mij meevoeren.
Ik smeek U, Vader.
Ik beken, dat ook mijn gebeden mij niet weerhouden van het loslaten van het roer, het negeren van Uw kompas.
Laat mijn schip stranden op een berg, Vader, zoals u dat ooit voor Noah deed.
Ik zal niet meer afdalen, naar de mensenzee waarin ik alsmaar de spiegeling van mijn zondige gedachten zocht.
Mijn ziel wil vrij zijn, mijn lust gekerkerd.
Beloon mij met doorgroefde vochtige muren, kierende ramen en eenzaamheid die slechts doorbroken wordt door Godsvruchtige zondaars die Uw pad bewandelen op weg naar mij; hun overtreffende gelijke.
Ik zweer op Uw boek, Uw woorden, dat ik ook de jongste maagd die U eert, zal eren.
Ik beloof plechtig, Vader, dat de wanden van mijn cel blank zullen zijn, behoudens een enkel kruis.
Het kruis van Uw zoon, Vader.
Laat ook mij Uw zoon zijn.'
De abt knikte.
'U noemt Noah.'
'Ja, dat was de ware zondeval. Zowel mens als dier moeten zich daarna toch overgegeven hebben aan incestueuze copulatie.
Ik wil op de berg blijven.
Alleen.
Ik wilde nooit meer afdalen.
Maar men gaf mij de vrijheid.'
'De anderen hadden het alleen over rust, vader abt.'
Het vuur brandde in de haard.
De abt staarde naar de volle lippen van broeder Fransiscus, zijn vertrouweling.
Er loerde een vloek, smal en vochtig omrand, en hij verlangde naar eenzaamheid, kale rotswanden en iets dat verlossing werd genoemd.
Dan voor je reactie,
Lid sinds
12 jaar 6 maandenRol
i-Kat schreef: [...] Je roept
Lid sinds
12 jaar 6 maandenRol