Schrijfopdracht #140
De essays van Montaigne zouden hem vandaag niet helpen. Zijn kans op verlichting was vanochtend als een nachtkaars gedoofd. Althans, zo luidde de uitdrukking. Die impliceerde een langzaam doven maar hij had nog nooit een langzaam dovende kaars gezien. Een kaars was aan, of uit. Niets er tussenin.
De brede stalen kandelaar op zijn bureau veranderde daar niets aan. Hij had het zware kolos vandaag in een opwelling gekocht bij een kleine antiquair, op weg van de uitgeverij naar huis. De uitgeverij die hij vanaf nu tot in de eeuwigheid zou vervloeken wetend dat het geen zin had - maar ach, wie wist van zin en nut. Een moment overwoog hij de essays blad voor blad te verbranden aan de vijf kaarsen van de kandelaar maar hij verwierp het idee hoofdschuddend. Het zou die Franse vlerk te veel eer aan doen. Bovendien had hij geen kaarsen, noch lucifers.
Hij keek naar de kandelaar en het gezicht in de weerspiegeling van het opgepoetste staal. Vaag zag hij de contouren van de grijsblonde ring met haar rond het hoofd. Temidden daarvan de bleke vlek die zijn gezicht moest voorstellen. Het staal zorgde voor een matte waas die de sporen van de deukende hand des tijds deed verdwijnen.
Zeven en een half jaar had hij eraan gewerkt. Met moeite kon hij zich nog voor de geest halen hoe zijn dagen daarvoor er uitgezien hadden. Dag na dag na week na jaar Michel Eyceum de Montaigne. De jaarkalender had voor hem niet bestaan, het waren hoofdstukken, alinea's en frasen geweest die zijn leefritme bepaalden. Die, tezamen met een dozijn mierenneukende literatuur critici en zijn hospita die eten bracht en vuile was meenam.
Langzaam trad trad de schemering in die de duisternis aankondigde. Of was hij er altijd al geweest?
Dag Oeds, Welkom op dit
Lid sinds
10 jaarRol
Een verhaal dat moet
Lid sinds
10 jaar 10 maandenRol
Veel dank voor jullie
Lid sinds
8 jaar 7 maandenRol