Lid sinds

13 jaar 1 maand

Rol

  • Gewone gebruiker

Woordenboek maken

17 oktober 2011 - 14:46
Gegroet, Ik ben sinds kort begonnen aan een 'eigen' woordenboek. Woorden die ik vind in teksten die ik niet ken of nooit gebruik schrijf ik op en daardoor ontwikkel ik een grotere woordenschat. Ik dacht, laat ik een topic maken. Wie weet zijn er meer mensen die dit doen en kunnen we ongebruikelijke/moeilijke woorden delen! vb derven = missen, niet ontvangen, mislopen. peut = duw, fleer, hengst, klap, lel.

18 november 2011 - 15:32
Wat bedoel je precies? Heb je het over een 's' die er achter moet, of vind je dat het woord niet meer mag gebruikt worden? Of ben ik traag van begrip en doel je op nog iets anders?
Het woord staat niet in mijn Van Dale, noch in het Groene Boekje, de spellingcontrole van Word kent het niet (en stelt respijt voor). Het lijkt me een Vlaams anglicisme. Iets voor een woordenboekje "rare woorden die Hollanders niet kennen".

Lid sinds

14 jaar 4 maanden

Rol

  • Gewone gebruiker
18 november 2011 - 20:45
Hmmm... als het woord niet in het Groene Boekje staat dan is het inderdaad niet correct. Ik vond dat vreemd omdat ik ervan overtuigd was dat het een veelgebruikt woord was. Ik deed enkele uren geleden een kleine rondvraag en toen bleek dat mijn collega's er raar van opkeken dat ik het woord nog actief gebruik. Dat weet ik dan ook alweer.

Lid sinds

14 jaar 4 maanden

Rol

  • Gewone gebruiker
20 november 2011 - 18:58
Ik zocht nog even verder en dit was alles wat ik vond: spijt zn. ‘berouw; leedwezen’ Mnl. spijt ‘smaad, hoon, minachting’ in in sijn spijt ‘om hem te honen’ [begin 15e eeuw; MNW], grote spijt doen ‘met minachting bejegenen, schande aandoen’ [1481; MNW]; vnnl. ‘woede, wrok’ in seyde de Sarasijn in spite ‘zei de Saraceen vol woede’ [ca. 1540; MNW], ‘leedgevoel, spijt’ in mi selven die keele afsteken uut spijte [begin 16e eeuw; MNW]; nnl. spijt ‘teleurstelling’ in geen een (kind) ... tot mijn spijt [1840; WNT], ‘berouw’ in Ze had nu spijt van kleine kibbelarijtjes met mama [1901; Kuipers]. Verkorting van ouder despijt ‘smaad, minachting’ [ca. 1350; MNW], ‘spijt, wrok’ [ca. 1400; MNW], dat ontleend is aan Oudfrans despit ‘wrok’ [1160-74; TLF] en ‘minachting’ [1140; TLF] (Nieuwfrans dépit) < Latijn dēspectus ‘minachting’, afleiding van het ww. dēspicere ‘neerkijken op, minachten’; dat ww. is gevormd met het voorvoegsel dē- ‘vanaf, vanuit’, zie → de-, bij het ww. specere ‘zien, kijken’, verwant met → spieden. (www.etymologiebank.nl) P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Van Dale Etymologisch woordenboek spijt1 [berouw] {despijt 1300, spijt 1436} < oudfrans despit (frans dépit [berouw]) < latijn despectus [verachting], van despicere [van boven af op iets of iem. neerkijken, verachten, geringschatten], van de [van boven naar beneden] + specere (in samenstellingen -spicere) [kijken]. De eerste lettergreep van oudfrans despit werd als lidwoord opgevat en weggelaten. en ook dit: http://www.gwkuijk.nl/joomla/lijst-van-columns-de… Daaruit blijkt dat ik het woord compleet ten onrechte gebruik. Blijkbaar komt het uit het Frans in plaats van uit het Engels. Als ik gewoon eens 'despijts' (Met 's') typ in Google dan zie ik dat dit woord toch nog gebruikt wordt.

Lid sinds

14 jaar 4 maanden

Rol

  • Gewone gebruiker
21 november 2011 - 0:20
Aha; ik vond 'despijt' in de betekenis van 'ondanks'. Het blijft een hopeloos verouderd woord, zoveel is duidelijk. Ik moest en zou het weten... ik zal het nooit meer doen. Dat beloof ik plechtig :) . SPIJTI Woordsoort: znw(m., v., o.) Modern lemma: spijt znw. m., vr. en o. Een woord van de latere middeleeuwen, hetzelfde als despijt; z. ald. Mnd. ndd. spit; eng. spite; ndl. spijt. +1. Als objectief begrip Smaad, hoon, krenking, het aan den dag leggen van verachting (vgl. lat. despicere, vanwaar despectus, ofra. despit, fra. dépit) of minachting, smadelijke bejegening. Teuth. spijt, laster, schand, opprobrium; hone, schand, spijt, laster, vicium, convicium, contumelia. Kil. spijt, despectus, contumelia, opprobrium; spijt iemanden doen, urere aliquem, aegre alicui facere; te spijte vanu, odio tui, velis nolis, te invito. Plant. yemanden spijt aendoen, faire dépit à aucun; te spijte oft tot spijte, in alicujus contemptum, in contumeliam. ↪In enes spijt, spite; te spite, om te hoonen, te smaden. Come enich man of wijf daer nare, die hem des gheens (var. sijn maechs, die te recht gesteld is) doet verwijt of vermaent in sijn despijt (var. spijt), … sijn bloet verroet (l. verroert) hem, N. Doct. 1671. Dat hy in zijn necht (huwelijk) zijn goede onnuttelic … hadde wechgebrocht ende een deel van zijns wijffs goeden mede, ende hy oick hoir morgengaefbrief van 200 pd. te niete gedaen hadde in toirne ende in spite van hair, R. v. Leiden 249. Naer dat die van Gendt de steede (Aardenburg) gherooft hadden, sy staker tfier in te spyte van die van Brugghe, Cron. v. Vlaend. 1, 242, Vlaanderen, 1467-1480. Hy (de koning van Frankrijk) dede in den spyte van Vlaenderen … verbarnen … alle de lakenen die in Vlaenderen ghedrappiert waren, 172, Vlaanderen, 1467-1480. Si souden der reliquiën willen af maken tot onsen (der Joden) spite, Sev. Blisc. 271, Brabant, 1445-1465. Tes recht tenen spite van ons (Joden) ende onser wet blamelic, 172, Brabant, 1445-1465. Cicero ende Salustius screven tegen malcanderen te spijte vele oratiën, Proza-Sp. 141 a., Brabant, 1515 ↪Ook in de bet. beschaming. Daer (in het laatste oordeel) God sal toghen sine vijf wonden in eenen spite van onsen sonden, Mnl. Dram. P.2 438, 70. ↪Enen spijt doen, bewisen, iem. koonen, smaden, hem met verachting of minachting bejegenen, schande aandoen. Dat niemant den scharprichter mit slijk of enichssins smiten of spijt doen en sall, Stadr. v. Kampen 17, Noord-Oost Nederland, 1454-1473. Van eenen grooten heren, dyen in Vrancrijc groot spijt gedaen was, daerom … vertrac (hi) wt Vrancrijc, Huge v. Bord. 14, Brabant, 1530-1550. Den spijt, die sy hem bewyzen in tgheent dat sine houden liggende in den Steen met den mesdadighen, Cron. v. Vlaend. 1, 185, Vlaanderen, 1467-1480. Also seldi den duvel … om sijn kinnebacken slaen, dat is grote spijt doen, Gest. R. 72c., Holland, 1481 (Dese) hant mitter aex, die welke doet groot despijt ende onweerde gode ende alle die met hem behoren, Pelgrimage 92d (vgl. Pelgrim 60c: als si my aldus vertelt … hadde van deser handt dat groot spijt). Doende … mencanderen alle die scade, schimp ende spijt, die zy best consten, Despars 1, 145, Vlaanderen/Brabant, 1562-1592. Omme die(n) paeus Jan spijt daer mede te doene, 2, 307, Vlaanderen/Brabant, 1562-1592. ↪2. Als subjectief begrip. Toorn, wrok, leedgevoel, spijt. Kil. spijt, iracundia, stomachus, indignatio. Plant. spijt, spijticheyt, despit, stomachus; niet sonder spijt ende gramschap; dat spijt baert. Doe seyde de Sarasijn in spite: o Gherijn, hoe soudi mi wel betalen! Huge v. Bord. 63, Brabant, 1530-1550. Dat zy van quaden spyte allomme alle die rijcke landslieden vinghen ende die schamele doot sloughen, Despars 4, 428, Vlaanderen/Brabant, 1562-1592. Den spijt sal mi doen bersten of smilten, want ic swelle van quaetheyt als een spinne, Mar. v. N.2 405. So sal ick mi selven die keele afsteken uut spijte, 425. — Och nooyt meer spijts (verdriet), dit sal ons, duvels, bringen in grieve, Sacr.2 1060, Brabant, 1401-1450. +↪3. De uitdr. in spijt of ten spite van heeft uit de bet. “om iemand onaangenaam te zijn” ontwikkeld de opvatting tegen den zin van iemand; in een lateren tijd ook die van “in weerwil van” of “ondanks iets”. Vgl. boven de aanhaling uit Kil. In der spijt der ander karsten menschen, Hs. Welm. 60a., Holland, 1440-1460 Int spijt hem alle(n) diet beniën, ic sal noch enz., Mnl. Dram. P.2 437, 36. ↪Door weglating van de praepositie, waarvan spijt afhangt, heeft spijt in de 17de eeuw (evenals hd. trotz (Paul, D. Wtb. 465; anders Kluge7 466), ndl. trots) de bet. aangenomen van een voorz. met de bet. van ondanks (vgl. bij ondanc, 2) in weerwil van, trots (den besten), zoo goed als (de beste), zie o. a. Huygens, Cluyswerck 338; Cost. Mall 5 vlgg. In de 16de eeuw vindt men daarnaast ook spijts, waarin de s misschien een gevolg is van den invloed van ondanes; in elk geval is er analogie in het spel. In de uitdr. spijts mine tan den, mijns ondanks, tegen wil en dank. Vgl. fra. malgré ses dents; eng. in spite (despite) of the teeth (bij Shakespeare). Wy moeten spijts ons tanden van noodt duecht maken, Despars 3, 43, Vlaanderen/Brabant, 1562-1592. Dat hy spijts zijn tanden tot quaet Atrecht vlieden moeste, 2, Vlaanderen/Brabant, 1562-1592. Spijts huerlieden tanden, 272, Vlaanderen/Brabant, 1562-1592. Aanm. De bet. “eene daad door “spijt” ingegeven, kwaad, onrecht” straalt door in Teuth. waar het woord met “laster” gelijkgesteld en door “vicium” vertaald wordt. Zie voor deze bet. ook eene plaats uit de 16de eeuw bij Oudem. 6, 498.