Afbeelding

Bron Pixabay

Tegendraads: schrijfadviezen in de wind slaan

schrijfadviesNa vijf romans mag ik mij zo onderhand een ervaren auteur noemen. Toch voel ik me ten diepste leerling. Zo heb ik me altijd opgesteld en die houding heeft me veel opgeleverd. En, als een rebelse student, sla ik sommige schrijfadviezen volledig in de wind.
Ik heb mijn leven lang geschreven, ook als dramadocent, maar de echte kunst heb ik voor een groot deel afgekeken van een eindeloze reeks goede auteurs, zoals Jan Siebelink, Joke van Leeuwen, Tjitske Jansen. ‘Het geheim van de schrijver’ van Renate Dorrestein was jarenlang een wegwijzer op mijn schrijverspad.
Elke vroege ochtend schrijf ik één pagina voor mezelf, om in contact te komen met de magie van de taal. Met mijn man – een weergaloze woordkunstenaar – boom ik regelmatig over de kracht van het woord. Voorts schrijf ik minstens één uur per dag aan een roman of verhaal.
En ik lees Schrijven, en Schrijven Online.

Help, wat doe ik fout?

Ik steek er veel van op en waag me wel eens aan een schrijfoefening. Ooit leverde dat de beginscene op van mijn tweede roman ‘Het vreemde meisje’. Maar soms schrik ik van al die tips en waarschuwingen van schrijfgoeroes. Gealarmeerd duik ik dan in mijn manuscript om het te screenen op wat ik ‘fout doe.’ Zo schrapte ik destijds gehoorzaam het woord ‘plotseling’ uit mijn derde roman ‘Joodse Buren’, en waarachtig, de tekst knapte ervan op. Daarna durfde ik dat vermaledijde woord nauwelijks meer te gebruiken. Onzin natuurlijk. In mijn laatste roman ‘Het litteken van Vossensteyn’ (ruim 11250 woorden) staat het lekker toch een paar maal - precies op het goede moment.

Doorschrijven of tussentijds herschrijven?

Prachtig, die schrijfadviezen. Maar ook heerlijk om ze aan mijn laars te lappen. In ‘Schrijftips van de redactie’ (Schrijven, juni 2019) lees ik over het belang van dóórschrijven aan je eerste versie. ‘Dat herschrijven komt wel als het verhaal er al is.’
Een waardevol advies. De allereerste versie van mijn debuut ‘Papa Tango’ (2009) schreef ik inderdaad in een enorme flow, met vulpen: drie schriften vol. Maar nu ben ik een andere werkwijze toegedaan, die blijkbaar beter bij me past.

Voor een nieuw boek heb ik geen schrijfplan, wel een schrift met losse notities. Maar premisse, conflict en verhaallijn zitten in mijn hoofd. Ik zie personages voor me in vage contouren en we sluiten een contract: ‘We wagen het met elkaar.’ En zo begin ik op een vroege morgen aan het grote schrijfavontuur. Vol verwachting typ ik een halve pagina. Drie, vier alinea’s. Geen idee of het wat voorstelt, maar het begin is er en ik vertrouw erop. Dan ga ik ontbijten, hardlopen, opruimen, pianospelen, zangles geven. Intussen broeien de situaties en de beelden die ik opgeroepen heb door. Daar hoef ik niets voor te doen. In de supermarkt sluipen er nieuwe associaties naar de oppervlakte. Kruip ik ‘s middags weer vol ideeën achter mijn computer, dan duik ik eerst in de tekst van die ochtend. Ik sla meteen aan het herschrijven; zet alinea’s om, voeg reflecties toe, goochel met flash backs. Pas als ik tevreden ben over het literaire niveau kan ik weer verder. Zo begint de tekst van binnenuit te groeien. Ja, ik ben een schrijfster die voortdurend aan het redigeren is tijdens het schrijfproces. Heerlijk! Ik wil dat de woorden vanaf het begin fijn stromen, dat zinnen nergens een struikelblok vormen en dat de gevoelens haarfijn kloppen. Soms zit ik wel een uur lang aan één alinea te morrelen; ik experimenteer er op los, maar na dat uur mag het resultaat er ook zijn.
Breekt deze werkwijze mij op? Nee, hoor. Wel gaat het misschien wat langzamer dan bij andere auteurs die zonder omkijken lineair aan hun verhaal doorschrijven.

De laatste pagina

Er is nog een ander advies dat ik eigenzinnig in de wind sla. Ik heb nog nooit van te voren al mijn laatste pagina geschreven, domweg omdat ik het einde van mijn verhaal slechts in vage lijnen in mijn hoofd heb. Dat wil ik graag zo houden. Het leuke daarvan is, dat personages me volledig kunnen verrassen in hun gedrag. Die zaterdagochtend toen ik toewerkte naar de allerlaatste pagina van ‘Joodse Buren’, had ik een mooie slotzin in mijn hoofd. Maar onverhoeds, op eigen initiatief, nam mevrouw Polak het woord. Uit haar mond viel het verlossende woord, zomaar; een volstrekt logisch gevolg van het voorgaande. Ik had het zelf helemaal niet bedacht. Ik hoorde het haar zeggen. Mevrouw Polak zette het conflict van het boek daarmee in een totaal ander licht. Het was een onvergetelijke, opwindende sensatie.
Dit soort momenten wil ik me niet laten ontnemen. Daarom blijf ik graag een tegendraadse schrijfster.

Over de auteur

Maria Boonzaaijer is auteur van psychologische romans Papa Tango (2009), Het vreemde meisje (2013), Joodse Buren (2015) en Hunkering (2017). In de herfst van 2019 komt haar vijfde roman uit: Het litteken van Vossensteyn, een famileroman. Daarnaast schreef ze drie jaar lang maandelijks een column voor het magazine Zeilen.