Dichten doe je zo van Yke Schotanus is een schrijfboek voor dichters. Hier een voorpublicatie over 'grote woorden'. "Grote woorden als ‘vrijheid’, ‘verdriet’ en ‘pijn’ kúnnen veel betekenen, maar doen dat alleen in een bepaalde context’"

Een van mijn favoriete dichtopdrachten is deze: ‘Stap 1: maak twee rijtjes van tien woorden. Eén met woorden die niet in een gedicht thuishoren, en eentje met woorden die je juist wel in een gedicht verwacht. Stap 2: maak nu een gedicht met daarin minstens drie woorden uit het eerste rijtje en probeer het zo te doen dat het toch goed wordt.’

Ikzelf kan bij stap 2 meestal aan de slag met woorden als ‘pijn’, ‘gevoel’ en ‘schitterend’, terwijl sommige van mijn cursisten zuchtend de worsteling aan moeten gaan met woorden als ‘kettingzaag’, ‘floormanager’, ‘lul’ of ‘maxi-cosy’.

Zo af en toe is er in de groep een poëtisch onderlegde slimmerik die protesteert: ‘Maar alle woorden zijn toch welkom in een gedicht?’ Zo iemand vraag ik dan maar om rijtjes te maken van woorden die hijzelf meer en minder graag gebruikt in een gedicht. Daar moet ook hij mee uit de voeten kunnen.

Ik hou van deze opdracht, omdat hij uitdagend is en mooie resultaten oplevert. Veel mensen overstijgen zichzelf. Maar dat is het niet alleen. Het is ook een onthullende opdracht die altijd weer een open gesprek over poëzie oplevert. Die twee rijtjes brengen feilloos allerlei vooronderstellingen over taal en poëzie aan het licht waar men zich nauwelijks van bewust is.

Ik noem er een paar (waarvan ik zelf alleen de laatste onderschrijf):

- Poëzie is het domein van de schoonheid, en daar horen dus ook werkelijk mooie, soms ietwat verheven woorden bij.

- Diezelfde schoonheid verdraagt geen Nederengels.

- Woorden uit materialistische werelden als het verzekeringswezen, het management en de techniek passen niet bij de niet-materialistisch wereld van de poëzie.

- Poëzie is niet plat en verdraagt dus ook geen platte taal, dus geen schuttingwoorden, geen straattaal en ook geen typische spreektaalwendingen.

- Bijvoeglijke naamwoorden moet je vermijden.

- Abstracte containerbegrippen als ‘pijn’ en ‘gevoel’ pretenderen een hoop, maar zeggen meestal maar weinig.

Natuurlijk heeft die poëtisch onderlegde slimmerik van zo-even gelijk. In principe is geen enkel woord taboe, maar in de praktijk heeft elke dichter zijn voorkeuren. Je bent tenslotte op zoek naar een specifieke ervaring, en het is logisch dat daar een specifiek soort woorden bij hoort, zoals je ook een specifiek soort muziek, meubilair of muurverf nodig hebt om je ergens thuis te voelen. Dat neemt niet weg dat het goed kan zijn er af en toe eens meubeltje of schilderijtje bij te shoppen.

Hoe specifieker hoe universeler – spreken in beelden
Een van de belangrijkste poëtische middelen is het beeld. Je hebt abstracte begrippen (‘gevoel’, ‘monarchie’, ‘vrijheid’) en je hebt beelden (‘pijl’, ‘hart’, ‘stopcontact’, ‘golf’). Abstracte begrippen doen in eerste instantie een beroep op je denkvermogen, je hoofd. Beelden activeren ook je zintuigen, en spreken daardoor je natuurlijke reflexen directer aan. Het poëtisch surplus is daardoor al bij voorbaat groter. Natuurlijk zijn er abstracte begrippen die beeldende kwaliteiten hebben (‘vrijheid’ is beeldender dan ‘gevoel’) en zijn er concrete beelden met tamelijk abstracte invullingen (‘lijn 9’ is beeldender dan ‘tram’), maar in het algemeen geldt toch dat we beelden beter begrijpen dan abstracties. Denk maar aan de natuur- of scheikundeles op school. Daar worden formules gebruikt om bepaalde verschijnselen te beschrijven. Niets beschrijft die verschijnselen beter dan zo’n formule, maar elke leraar weet dat één krakkemikkig voorbeeld zijn leerlingen vaak veel meer inzicht verschaft.

Beelden kun je in de poëzie op verschillende manieren gebruiken. Om te beginnen op het normale niveau van de beschrijving. Het wordt wel eens over het hoofd gezien, maar de basis van veel gedichten is een verhaaltje. Iemand bevindt zich in een bepaalde situatie en ervaart iets. Die situatie moet worden neergezet. Dan zeggen een paar welgekozen concrete details meer dan een paar abstracta. Niettemin hebben veel mensen die gedichten schrijven juist de neiging abstracta en grote woorden te gebruiken. Als ze zich dan ook nog eens helemaal richten op het gevoel gaat het mis: ‘de eenzaamheid, de pijn’, lees ik dan. En ik vraag me af: welke eenzaamheid? Welke pijn? Dan lees ik liever: Iemand zei: je stond uren met je handen op de leuning van de brug (‘Annabel’, Herman Pieter de Boer). Of: Op mijn linkerzij zijn gaan liggen//Op mijn rechterzij moeten liggen (‘Uitdrijving’, Hans Faverey). Bij zulke regels zie je iemand die uit zijn gewone doen is en ervaar je zijn eenzaamheid of pijn. Je kunt meevoelen.

Soms is er wel een aanduiding van wat er aan de hand is, maar is die heel vaag. Dan gaat het bijvoorbeeld over ‘de dag dat alles anders werd’, of ‘de dag waarop jij alles stukmaakte’. Wat dat dan precies voor dag was, staat er dan echter niet bij. Is het de dag waarop ‘jij’ vloekend door het huis liep terwijl je wist dat mijn ouders christenen zijn; is dat de dag waarop ‘jij’ je sigarettenpeuk uitdrukte op onze trouwfoto, of – nog pijnlijker – op de foto van ons te vroeg gestorven kind; of is het de dag dat ‘jij’ mijn oude hockeystick voor tien euro verpatste aan je nieuwe minnares? Het maakt nogal wat uit allemaal. Je hebt concrete aanwijzingen nodig om je een voorstelling te kunnen maken van de situatie.

Misverstanden
Wat drijft mensen er dan toe om juist dat concrete weg te laten? Drie misverstanden:

1. Men is bang dat concrete beelden het allemaal te particulier maken, en daardoor óf onbegrijpelijk voor buitenstaanders, óf gênant persoonlijk. Het tegendeel is het geval. Juist als je verzwijgt wat er precies aan de hand is, geef je de lezer het idee dat hij dat blijkbaar niet mag weten, en wordt het gênant, of in elk geval weinig navoelbaar. En juist als je met heel bijzondere, specifieke details komt, maak je het gedicht toegankelijker voor andere lezers. Dat is de paradox van het schrijven: hoe persoonlijker de details, hoe groter de algemene geldigheid.

2. Men denkt dat grote woorden als ‘vrijheid’, ‘verdriet’ en ‘pijn’ poëtisch zijn, omdat ze zoveel kunnen betekenen. Ook de meeste beeldend kunstenaars die iets met taal willen doen denken dat helaas, afgaande op de taal ze bezigen in hun schilderijen, video’s en lichtbeelden. Maar het probleem is dat deze woorden weliswaar veel kúnnen betekenen, maar dat alleen doen in een bepaalde context. Het zijn etiketten, zeer geschikt om de wereld mee te ordenen, maar ze hebben alleen nut als je ze ook echt ergens op plakt. Vreemd genoeg bezitten juist woorden die naar specifieke zaken verwijzen wél het vermogen betekenis en emotie op te roepen. Dit komt doordat wij mensen eigenlijk de hele dag weinig anders doen dan dit soort concrete zaken waarnemen en interpreteren. Van het kleine maken we het grote. In een fractie van een seconde beoordelen we elkaars houding, kleding, gebaren, en maken we een beeld van elkaar; en horen we vervolgens een accent, dan stellen we dat beeld meteen bij. We kijken een straat in en weten meteen dat we hier nooit zouden willen wonen, of juist wel. Een dichter die met een paar woorden precies de juiste details oproept, sorteert hetzelfde effect. Je ziet zo’n straat en je voelt je onveilig, of thuis.

3. Men is bang verkeerd begrepen te worden, en probeert de hoofdgedachte of de basisemotie van het gedicht te benoemen. Daarmee gebruikt men deze woorden dus inderdaad als etiket. Daar is niets mis mee, zolang je de lezer niet irriteert. Je moet aan een stoel alleen een bordje ‘stoel’ hangen als het eigenlijk een tafel of een bierkrat is.

Boeken uit de schrijfbibliotheek zijn hier te bestellen.