‘Hou het maar stil, jongens,’ had hij zijn collega’s met een verlegen glimlach verzocht. Ze hadden zich er niets van aangetrokken. Iedereen wist het: vandaag was zijn laatste werkdag. Na vijfenveertig jaar zat het erop. En ook al had hij de laatste drie jaar vrijwel elke week een opmerking gemaakt over zijn verlangen naar dit moment, nu het zover was, voelde hij geen vreugde of opluchting, eerder een beklemmende leegte. Maar hij hield zich goed, toen hij ’s ochtends binnenkwam en zijn hand langs de reling liet gaan die zij met zelfgemaakte papieren
slingers hadden omwikkeld: blote vrouwen, wat anders? Hij ontsloot de cellen, eerst die van Jeffrey. Hij zat hier het kortst, maar zou nooit meer weggaan.
‘Gefeliciteerd, chef,’ zei hij.
Hij knikte en liep door naar de deur van Kleine Anton die, ondanks zijn een meter zesentachtig, zo werd genoemd omdat de Anton van drie deuren verder ruim twee meter mat. Alles is relatief. Zelfs hier, waar iedereen dezelfde kleding droeg, hetzelfde at, naar hetzelfde verlangde.
Iedereen feliciteerde hem, sommigen met een enkel gemompeld woord, anderen met een stevige handdruk. Alleen Richard zei niets, maar dat deed hij sowieso nooit. Richard hoorde hier niet. Iemand die zijn eigen kinderen vermoordt, is geen crimineel. Hij voerde de groep naar de eetzaal. Ook die was met slingers versierd en aan de muur hing een spandoek: ‘Onze chef gaat stoppen, kan ie eindelijk z’n vrouw ontstoppen’. Een lelijke zin, en met dat twee keer ‘stoppen’ rijmde hij ook niet echt lekker. Toen ze hem verwachtingsvol aan bleven kijken, glimlachte hij plichtsgetrouw.
‘Leuk jongens, heel leuk.’ Dat hij een vrouw had, hadden ze gegokt. Volgens protocol had hij nooit iets over zijn privéleven losgelaten. Terwijl zij aten - witbrood, enorme stapels witbrood met hagelslag of pindakaas of allebei - liet hij zijn ogen langs hun blauwe ruggen gaan. Sommige had hij door veelvuldig gesjor aan zwartstalen gewichten zien verbreden tot indrukwekkende afmetingen, anderen waren door eenzaamheid in rap tempo gekromd. Aan hemzelf was de tijd ook niet ongemerkt voorbijgegaan: hij had flink wat haren verloren en kilo’s gewonnen. Van een spichtige zenuwpees was hij uitgegroeid tot een bedachtzame man met natuurlijk gezag. Moest hij vroeger soms schreeuwen om iemand zijn cel in te krijgen, nu was het ophalen van een wenkbrauw voldoende. Vroeger gedroeg hij zich als cipier, nu was hij cipier. Dat besef gaf voldoening maar kwam laat, eigenlijk pas afgelopen maand.
In de werkplaats keek hij toe hoe zij met gespeelde tegenzin, maar met het puntje van hun tong tussen de lippen, kalenders maakten. De jaren stapelden zich op, de tijd kroop voorbij. Bij hoge uitzondering sportte hij na de lunch met hen mee. Ze lieten hem scoren met voetbal, hoewel hij geen bal fatsoenlijk raakte. Na afloop trakteerde hij op stroopwafels, voor ieder twee. Daarna viel de groep uiteen, voor les of zelfstudie, voor gesprekken met een arts of therapeut, voor seks met een bezoekende echtgenote of vriendin. Niemand dacht eraan dat ze hem daarna niet meer zouden zien en hij deed zijn best om dat zo te laten. De collega’s kregen een hand. Van hen zou hij later afscheid nemen, met bier, een goedbedoeld sketchje en een vals lied.
Hij maakte nog een laatste ronde langs de lege cellen en stapte in stilte naar buiten. Vrijwel elke avond, als de logge grijze deur achter hem in het slot viel, had hij zich afgevraagd hoe het zou voelen: hier staan als je tien, vijftien, twintig jaar had gezeten. Voelde de frisse lucht dan bevrijdend of als een koude hand? Waren de blikken van voorbijgangers dan belangstellend of vol achterdocht? Schreeuwde de weidsheid van het omliggende land om verkenning of joeg het de aanschouwer juist de stuipen op het lijf?
Hoe was hij zelf al die jaren naar huis gegaan, naar zijn vrouw? Verlangend naar de warmte van de maaltijd, hun bed, haar lichaam? Of wilde hij eigenlijk in die betonnen kolos blijven, met traptreden van geperforeerd staal, smoezelige gordijntjes voor de kijkglazen, en aan de vloer geklonken banken in de eetzaal? Keek hij misschien liever naar Stanley, die met een brede grijns de zoveelste naaktfoto aan de houten lat boven zijn bed prikte? Luisterde hij liever naar de verhalen vol niet-uitgesproken spijt, schaamte en verdriet? Hij wist het niet. En nu was het de laatste keer. De deur dreunde in het slot. Het voelde alsof hij nu pas, na vijfenveertig jaar, werd opgesloten.

Door Gert-Jan van den Bemd

Dossier