Afbeelding

Kop thee met openliggende dichtbundels

Thought Catalog via Pexels

Van eerste versie tot bundel – wat doe je met feedback

Op 15 november verscheen Onstandig heden mijn tweede dichtbundel voor volwassenen. Een paar van de gedichten uit die bundel hebben een bijzondere ontstaansgeschiedenis. Al vroeg in hun ontstaansproces zijn ze van commentaar voorzien door mijn helaas overleden collega-schrijfdocent Koos van den Kerkhof. Tegelijkertijd gaf ik feedback op poëzie in wording van Koos. Het was de bedoeling dat we uiteindelijk een artikel zouden schrijven over het geven en ontvangen van feedback. Helaas verzandde het project (verhuizingen andere banen, et cetera). Daardoor gaat dit artikel alleen maar over het ontvangen van feedback. Aan de hand van één gedicht wil ik laten zien hoe ik ben omgegaan met Koos’ commentaar. Waarom ik het soms naast mij neerlegde, maar vaak ook niet, al was daar soms ook nog een opmerking van de redacteur van de uitgeverij voor nodig.

Wat maakt dat je de ene suggestie meteen opvolgt, de ander vol overtuiging negeert, en de derde op een heel andere manier verwerkt. Veel van mijn cursisten worstelen met die vraag. De publicatie van mijn dichtbundel is een mooie gelegenheid om daar aandacht aan te besteden en meteen Koos van den Kerkhof nog eens postuum te danken voor zijn bijdrage aan de literatuur in het algemeen (hij schreef voor Schrijven Magazine, leidde tal van schrijfdocenten op, redigeerde allerlei boeken, gaf cursussen en workshops en publiceerde eigen werk) en enkele gedichten in mijn bundel in het bijzonder.

In een soort dichtersdagboek á la Kopland (er zijn er een aantal verzameld in de essaybundels Mooi, maar dat is het woord niet en Twee ambachten) wil ik de ontwikkeling van één gedicht laten zien. Niet alle versies, maar wel een aantal. Ik toon de tekst, met nootnummers erin. Aan de hand van die cijfers bespreek ik dan het commentaar en mijn reactie daarop.

Eerste versie

-

Het begint er al mee dat je1 een kind in je armen houdt

Dat je een pasgeboren kind in je armen houdt en toekijkt
Hoe het huilt, hoe dat machteloos kleine lijfje2
Van zijn kruin tot zijn tenen
Huilt, en dat je zegt

Goed zo mijn kleine, huil jij maar eens3a

Je luier, je eten, je washand3b, je warmte, dat alles
Heb ik wel geregeld, maar er zijn, zo heb ik gelezen4
Ook in jouw leven, dagelijks dingen die inbreken, breken
En zonder huilen niet helen

Dus goed zo mijn kleine, huil jij maar

Daar begint het dus mee

En het eindigt5                               /variant: En dan moet alles nog komen

nooit.           

1 Toen ik Koos de eerste versie van dit gedicht voorlegde, ging het me eigenlijk om het eind. Het gedicht leek af, maar ik vond het slot niet bevredigend. Over dat slot zei Koos echter niets. Vóór hij daar iets over kon zeggen, moest ik eerst iets doen aan het vele ‘je’ in het gedicht. Dat verstoorde het ritme en maakte dat hij het geheel niet kon overzien.

Ik moest even slikken. Juist over het ritme van het gedicht was ik heel tevreden. Ik besloot dat het niet het ritme, maar de helderheid was, die Koos dwars zat. ‘Je’ had te veel betekenissen in het gedicht. Het sloeg nu eens op de ouder dan weer op het kind. Die verwarring verstoorde waarschijnlijk het leesritme en en ontnam daardoor het zicht op het ritme van de taal. Maar hoe moest ik die verwarring opheffen? ‘Je’ is zo heerlijk universeel. Ik verving een aantal ‘je’s” door ‘iemand’ of ‘een vader’ en hoopte dat de tekst niet te specifiek zou worden. Het gedicht werd er ontegenzeggelijk helderder en concreter van. En al ging het nu expliciet over een vader, dat betekende niet dat een moeder zich er nooit in zou kunnen herkennen.

2 De tweede versie (hier niet afgebeeld) kon Koos wel overzien. Er kwam detailkritiek. En veel ook. Dat was weer slikken, al was ik het met sommige kritiekpunten toch wel eens. Volgens Koos moest bijvoorbeeld ´kleine´ weg, omdat een ´lijfje´ altijd klein is. Daar was niets tegen in te brengen. Het probleem was alleen dat ik ´machteloos klein´ wel heel mooi vond. Ik besloot ‘lijfje’ te vervangen door ‘leven’.

3 Er waren ook opmerkingen waar ik helemaal niets mee deed. ‘Huil maar’ zou sterker zijn dan ‘huil jij maar eens’ en ´washandje´ minder gekunsteld dan ‘washand’. Die opmerkingen begreep ik. Toch ging ik er niet in mee. ‘Washand’ is niet echt ongebruikelijk, past beter in het metrum en kan ook nog de hand zijn die je wast. Verder is ‘huil maar’ té sterk. In dit gedicht wil ik iets doen met de verwarring die goed onderbouwde opvoedkundige adviezen als die van Aletha Solter kunnen veroorzaakten. Deze vader staat helemaal niet sterk, hij overrulet zijn neiging om te troosten omdat hij geleerd heeft, dat baby’s er net als volwassenen vaak meer aan hebben aandacht en ruimte te krijgen voor hun verdriet, dan ze met schijnoplossingen stil worden gehouden. Mooie theorie, maar lastig in de praktijk te brengen.

4 Niet met alle commentaar was ik even snel klaar. Zo heeft het een paar commentaarrondes geduurd voor ik ‘gelezen’ verving door ‘begrepen’. Koos vond ‘zo heb ik gelezen’ een overdreven nadrukkelijke toevoeging, een stijlbreuk ook. Ik kon het beter impliciet laten. Dan zou echter de hele suggestie wegvallen dat die man bewust iets doet wat tegen zijn gevoel in gaat. Ik wilde echter niet uit Solter gaan citeren. Het moest geen theoretische verhandeling worden.

Gelukkig gaf Koos in een aparte e-mail de sleutel. Hij had het erover dat ik de vader verweet het volgens het boekje te doen. Ineens zag ik het probleem: ´gelezen´ suggereert een ongeïnspireerd moeten. Dat wilde ik niet. Met ‘begrepen’ wordt duidelijk dat de vader wel uit overtuiging handelt, maar toch in conflict komt met zijn gevoel. En gelukkig blijven rijm en ritme (metrum) gehandhaafd. Wel besloot ik nog om in het vervolg van het gedicht ‘Ik zal je verder niet troosten’ toe te voegen, om te benadrukken dat de vader bewust afstand houdt.

5 Als ik een gedicht aan iemand voorleg, laat ik bijna altijd een paar varianten zien. Het is een manier om de aandacht van de meelezer in elk geval op die plaatsen te richten waar ik zelf vragen bij heb. In dit geval zei Koos er niets over en heb ik uiteindelijk zelf ‘gekozen’. Ik vond ‘Het houdt niet op’ gemakzuchtig. Dat alles nog moest komen was interessanter. Wel stimuleerde Koos mij bij het uitwerken van dit tweede deel, door al vrij vroeg op te merken dat hij het (ondanks alle opmerkingen die hij had) een mooi gedicht vond.

Tussenversie 1

-

Het begint er al mee dat iemand een kind in zijn armen houdt

Dat een vader zijn pasgeboren kind in zijn armen houdt en toekijkt
hoe het huilt, hoe dat machteloos kleine leven
van zijn kruin tot zijn tenen
huilt, en dat hij zegt:

Goed zo mijn kleine, huil jij maar eens

Je luier, je eten, je washand, je warmte, dat alles
heb ik wel geregeld, maar er zijn, zo heb ik begrepen
ook in jouw leven, dagelijks dingen, die inbreken, breken
en zonder huilen niet helen6, de boor van de buurman
die gilt in muur, een onbereikbaar stuk speelgoed,
een haastige moeder, of een verlate fles

Dus: goed zo mijn kleine, huil jij maar eens
ik zal je verder niet troosten7

Daar begint het dus mee8
Hij staat daar, hij ziet hoe hij toekijkt, goedkeurend toekijkt
hoe dat schreeuwen
in zijn armen ligt

En hij weet, nu moet alles nog komen: het opstaan,
steeds weer, tegen boksrand en fietsframe
vriendjes en vader – dat vallen9
en vallen, tot het eindelijk loopt – al die groeipijn

Hoeveel tranen heeft hij, kerel10, zelf niet verbeten
hoeveel kindertranen snauwt hij nog weg

Vandaag zijn ze welkom: Huil maar, mijn kleine
dit is de wereld die ik je niet kon onthouden
hij kan niet beter.

6 Toen Koos ook op de derde versie van dit gedicht (en een paar andere gedichten) nog weer commentaar had, zelfs op dingen die tot dan toe ‘goed’ waren, had ik even flink de pest in. Ik zei hem dat ik ‘wrevel en teleurstelling voelde’, waar hij van schrok, maar ik vertelde hem er meteen bij dat die wrevel erbij hoort. Het is gewoon niet fijn dat het nog niet goed is, zeker niet als je de kritiek niet meteen kan plaatsen. Maar wrevel is vaak wel een voorbode van mooie dingen.

Dat wetende beloop ik soms een zijpad dat nergens toe leidt. Zo heb ik erg geworsteld met Koos’ opmerking bij de derde versie dat hij de formulering ‘inbreken, breken’ waar hij tot dan toe geen moeite mee had, te abstract vond. Toen bedacht ik de reeks voorbeelden aan het eind van de strofe. Tevergeefs. Koos vond ‘inbreken, breken’ nog steeds te abstract in de context, waarna ik de voorbeelden toch maar weer geschrapt heb. Uiteindelijk snapt ook de vader niet precies wat zijn kind aan het huilen maakt. Hij moet het gewoon aanvaarden.

7 Van Koos mocht deze regel wel weg, al vermoedde hij dat ik er ‘iets’ mee bedoelde met betrekking tot het ‘lezen’. Het was dus nog steeds niet duidelijk waar dit gedicht over ging. Ik besloot alsnog een Soltercitaat boven het gedicht te zetten als motto.

8 Koos vond deze herhaling niet mooi. Het duurde even voor ik inzag dat ik hem niet nodig had.

9 Bij een eerdere variant van deze strofe had Koos verschillende opmerkingen. Hij zou al het opstaan wat beeldender uitgewerkt willen zien (knuistjes aan de boxrand, vuisten in de buik van de vader of zoiets) en vond de formulering ‘opstaan en vallen’ clichématig. Naar aanleiding van de eerste opmerking heb ik een regel geschrapt die echt te abstract was, en heb ik van ‘opstaan en vallen’ ‘vallen en vallen’ gemaakt. Met dat laatste was ik later toch niet tevreden. Ik vind 'opstaan en vallen’ in het licht van de dubbelzinnigheid van opstaan in het voorgaande een betekenisrijke iets heel anders dan het cliché ‘vallen en opstaan’ en hoop dat toekomstige lezers dat ook zo zien.

10 De kleinste dingetjes blijven het langst zeuren. Eerst had ik alleen ´hij´. Toen vroeg Koos of dat de vader was of het kind. Vervolgens kwam er ´hij, papa´, wat niet mooi was. Uiteindelijk heb ik heel wat oplossingen voorbij laten komen: ‘vaderlief’, ‘paplief’, ‘hij, groot al’. Het was het allemaal niet. Toen vond ik ‘kerel’, benadrukkend dat vermeende ‘mannelijkheid’ hier en rol speelt. Maar later liet ik ook dat weer vallen en kwam ik terug bij ‘hij, papa’.

De volgende versie legde ik uiteindelijk voor aan Uitgeverij Kleine Uil:

*

‘Flink huilen is goed voor baby’s’, Aletha Solter

Het begint er al mee dat iemand een kind in zijn armen houdt11

Dat een vader zijn pasgeboren kind in zijn armen houdt en toekijkt
hoe het huilt, hoe dat machteloos kleine leven12
van zijn kruin tot zijn tenen
huilt, en dat hij zegt:

Goed zo mijn kleine, huil jij maar eens

Je luier, je eten, je washand, je warmte, dat alles
heb ik wel geregeld, maar er zijn, zo heb ik gelezen
ook in jouw leven, dagelijks dingen, die inbreken, breken
en zonder huilen niet helen

Dus: goed zo mijn kleine, huil jij maar eens13
ik zal je verder niet troosten

Hij staat daar, hij ziet hoe hij toekijkt, goedkeurend toekijkt
hoe dat schreeuwen
in zijn armen ligt

En dan moet alles nog komen: het opstaan,
steeds weer, tegen boxrand en fietsframe
vriendjes en vader – dat opstaan
en vallen, tot het eindelijk loopt – al die groeipijn

Hoeveel tranen heeft hij, papa14, zelf niet verbeten
hoeveel kindertranen snauwt hij nog weg

Vandaag zijn ze welkom: huil maar, mijn kleine
dit is de wereld die ik je niet kon onthouden
hij kan niet beter.

11 Redacteur Coen Peppelenbos, vond dat ik te veel losstaande regels in mijn bundel had staan. Dit creëert in zijn ogen een wat gekunstelde nadruk op die regels. Hij stelde voor ze bij een andere strofe te voegen. Ik heb bewust voor die losstaande regels gekozen, maar hecht er aan en ben in de meeste gevallen op Coens voorstel in gegaan.  

12 Kill your darlings, hoor je vaak. Niet van mij. Geliefden moet je niet ombrengen, je kunt wel tot het inzicht komen dat ze je liefde niet waard zijn, of dat ze gewoon niet tot hun recht komen op de plaats waar je ze koestert. Iets dergelijks gaat op voor het ‘machteloos kleine leven’. Koos was er al over begonnen, Coen Peppelenbos vond het clichématig, en mijn vrouw bleek het met hem eens te zijn. Ik heb het weggehaald.

13 Mijn vrouw struikelde over de herhaling van het omslachtige ‘huil jij maar eens’. Ik heb er de tweede keer toch ‘huil maar’ van gemaakt. Uiteindelijk heeft de vader zich er net een strofe lang van overtuigd dat het goed is wat hij doet. Nu kan hij het wel met warmte zeggen.

14 Coen vond papa dubbelop. Diverse mensen om mij heen beamen dat. Blijkbaar zijn alle veranderingen in de rest van het gedicht voldoende geweest om Koos’ aanvankelijke verwarring omtrent de vraag wie hier bedoeld wordt te voorkomen. Ik laat ‘papa’ vallen.

Al met al ben ik door Koos’ feedback dus twee keer een spoor van veranderingen gaan volgen waarvan uiteindelijk niets in de bundelversie is gekomen en heb ik ook een aantal suggesties meteen al niet opgevolgd. Daar staat echter tegenover dat er ook raadgevingen waren die ik een tijd lang in de wind heb geslagen, maar uiteindelijk toch heb opgevolgd, dat er suggesties waren die ik meteen heb opgevolgd, en dat er opmerkingen kwamen die me duidelijk maakte dat mijn bedoeling niet duidelijk genoeg was en dus andere wijzigingen dan de gevraagde door te voeren. Zoals: een motto toevoegen.

Er is dus niet één manier om met feedback om te gaan. Of het moet dit stappenplan zijn:

  • Probeer na te gaan waar de opmerking vandaan komt: onwil, onbegrip, smaak, of iets anders, bijvoorbeeld een combinatie van die drie.
  • Bij smaakkwesties: kijk of je het ermee eens kunt zij en; probeer eventueel een alternatief (je kunt altijd weer terug).
  • Bij begripskwesties: bekijk of het onbegrip voortkomt uit een gewenste meerduidigheid, of het gevolg is van een tekortkoming van ofwel de lezer, ofwel het gedicht.
  • In het eerste geval doe je niets. In het tweede geval kijk je of je de lezer tegemoet wil komen of niet, en in het derde geval ga je kijken hoe je het op kunt lossen. Daarbij kun je vasthouden aan je oorspronkelijke bedoelingen en kijken of je die kunt repareren, maar je kunt ook van de gelegenheid gebruik maken en onvoorziene mogelijkheden uitbuiten.
  • Controleer het eindresultaat. Is dit een tekst waar je achter kunt staan? Of schuurt er iets? Zie dat schuren als feedback van jezelf en doorloop het proces opnieuw. Het gedicht is klaar als je tevreden bent. Al kan er altijd nog weer feedback op komen waar je iets mee wilt doen.

*

‘Flink huilen is goed voor baby’s’, Aletha Solter

Het begint er al mee dat iemand een kind in zijn armen houdt
dat een vader zijn pasgeboren kind in zijn armen houdt en toekijkt
hoe het van kruin tot tenen huilt, en dat hij zegt:

Goed zo mijn kleine, huil jij maar eens;
je luier, je eten, je washand, je warmte, dat alles
heb ik wel geregeld, maar er zijn, zo heb ik gelezen
ook in jouw leven, dagelijks dingen, die inbreken, breken
en zonder huilen niet helen

Dus: goed zo mijn kleine, huil maar
ik zal je verder niet troosten

Hij staat daar, hij ziet hoe hij toekijkt, goedkeurend toekijkt
hoe dat schreeuwen in zijn armen ligt

En dan moet alles nog komen: het opstaan,
steeds weer, tegen boxrand en fietsframe
vriendjes en vader – dat opstaan
en vallen, tot het eindelijk loopt – al die groeipijn

Hoeveel tranen heeft hij zelf niet verbeten
hoeveel kindertranen snauwt hij nog weg

Vandaag zijn ze welkom: huil maar, mijn kleine
dit is de wereld die ik je niet kon onthouden
hij kan niet beter.

Service