Afbeelding

Vrouw schrijft een liedje met een gitaar op schoot

Foto: Andrea Piacquadio via Pexels

Zo schrijf je liedjes

Stomverbaasd was ik toen ik ontdekte dat de Amerikaanse songtekstspecialiste in The Songwriter’s Idea Book twee van de negen hoofdstukken inruimde voor het bedenken van titels. De titel, dat is toch niet bepaald het belangrijkste deel van een liedje, dacht ik. Er moet iets op het doosje staan, oké. En in het Nederland van nu kies je dan bij voorkeur voor een enkel woord. Denk aan Zaterdag of Opstand van BLØF, Zeilboot van Brigitte Kaandorp of aan Rood van Marco Borsato. Sterk maar sober. Maar zodra het liedje klinkt heb je er niets meer mee te maken. 


Mis.

Amerikaanse studio’s (en wellicht ook sommige Nederlandse) denken anders. 
De titel, dat is het kernwoord, of de kernzin van het lied, het brokje tekst dat telkens terugkeert en na afloop bij de luisteraar blijft hangen. Anderen zouden zeggen: de ‘hook’. Je komt er de platenzaak mee binnen, of tikt hem in op internet. En natuurlijk staat die tekst dan ook op het doosje. Maar dat is bijzaak. Waar het om gaat is dat die tekst op dat doosje, een tekst is die blijft hangen. 

Als je het zo bekijkt, is het nog niet zo’n gek idee om met de titel te beginnen en de rest van het nummer daar omheen te bouwen, al moet ook gezegd dat ‘de titel’ niet in elk genre even belangrijk is. In deze workshop bied ik verschillende oefeningen aan die het verzinnen van een pakkende en inspirerende titel kunnen vergemakkelijken, en beschrijf ik daarnaast hoe je vanuit zo’n titel een hele lied kunt opbouwen.  

Oefening 1

Stap 1 – maak een rijtje met 10 tegenstellingen: donker-licht, zwart-wit, gisteren-morgen, etcetera.

Stap 2 – maak op basis van elke tegenstelling minsten 1 regel of woordgroep waar beide woorden in voorkomen. Houd het kort, zodat de tegengestelde woorden dicht bij elkaar staan. Bijvoorbeeld: gisteren is morgen; morgen is gebouwd op gisteren; het donker licht op; je duistere oplichterij; zwart wit, smart kid; zwart wit, hard grit; zwart-wit, Bart bidt – ik associeer maar wat.

Stap 3 – lees je vondsten nog eens over en onderzoek ze op hun betekenismogelijkheden. Het voordeel van tegenstellingen is dat ze al gauw voor spanning zorgen. Regels waarin tegengestelde woordparen zijn samengebracht trekken daardoor aandacht, of intrigeren. Van mijn eigen vondsten spreekt de eerste mij het meeste aan. Vooral omdat ik niet meteen weet hoe ik hem kloppend moet krijgen. Gisteren is morgen – wat betekent dat? In eerste instantie blokkeer ik, maar dan komt er een hele stroom oplossingen: naarmate je ouder wordt ga je steeds meer in het verleden; het vak geschiedenis mag niet verwaarloosd worden; ouderen hebben de toekomst; na een ontslag, een scheiding of een ander verlies, ben je je leven niet helemaal kwijt, maar neem je een rijke ervaring mee naar de toekomst; of: morgen wordt weer net zo saai als gisteren. Wat een rijke regel. 

Stap 4 – kies minstens een titel uit en noteer die om later nog eens uit te werken.

Beginnen

Hoe doe je dat nu? Uitgaan van een titel en daar een nummer omheen bouwen. Als de titel zo belangrijk is, zijn er twee dingen waar je aan moet denken: het zou goed zijn als de titel inhoudelijk gezien de kern vormt van het verhaal eromheen, en dat hij zo’n opvallende plaats inneemt in het nummer dat je hem makkelijk onthoudt. 

Om met dat laatste te beginnen: de kans op onthouden is het grootst als hij een aantal keer herhaald wordt. Dat heeft grote consequenties. De kernvraag is nu: hoe kun je het verhaal dat je wilt vertellen zo indelen dat je telkens weer terug komt komen op die ene regel?

Het voordeel is, dat wie op zo’n manier met herhaling aan de slag gaat, op een heel organische manier bij een liedstructuur uitkomt. In een lied draait het in mijn ogen namelijk om herhalen en verrassen en het element herhalen heb je zo al binnen. 

Dit betekent overigens niet dat de titel automatisch (een deel van) het refrein is. Hij kan ook heel goed op een vaste plaats in een anderssoortige strofe staan, zoals in ‘Yesterday’ van de Beatles, of verspreid door het lied op uiteenlopende plaatsen terugkeren. In ‘Zilver(draden) tussen ’t goud’ (Max van Praag en Kees Pruis (vert.)), bijvoorbeeld, komen zilver en goud in elk couplet ergens terug, en in het laatste couplet ook nog in de slotregel. 

Als je de titel niet, of althans niet door het hele lied heen herhaalt, zijn er denk ik nog drie alternatieve posities om hem in het geheugen te griffen, maar daarmee heb je het denk ik gehad. Die drie posities zijn: de eerste regel, de laatste regel en de ‘brug’. In ‘My Bonnie is over the ocean’ is de eerste regel de titel. Ik heb het nagezocht, want ‘My Bonnie’ komt door het hele lied heen voor, dus het lied zou net zo goed ‘My Bonnie’ kunnen heten, maar nee, als ik ‘My Bonnie’ intik op google, vult de zoekmachine vanzelf aan: ‘My Bonnie is over the ocean’. Dus die regel functioneert in elk geval als titel. Net zoals ‘Toen wij van Rotterdam vertrokken’ functioneert als titel van het lied dat officieel ‘Ketelbinkie’ heet en waar het de eerste regel van is. 

‘België’ van Het goede doel is een lied dat heet naar de ‘brug’. Een brug is een apart stuk tekst dat de afwisseling van coupletten en refreinen onderbreekt en veelal het muzikale hoogtepunt van het lied vormt. Een brug is echter niet altijd nodig. Soms vraagt de inhoud van de tekst om een nieuw soort strofe (zie verderop), soms de muziek, maar er zijn ook heel veel liedjes die het zonder doen. 

Oefening 2

Stap 1 – Schrijf onder elkaar minstens tien cliché-uitdrukkingen en stopwoorden. Bijvoorbeeld: Het zal wel weer, Oké dan, Maakt niet uit, Wat krijgen we nou, zó 2008, Niets aan de hand, Effe wachte, Later, Wij bellen u, of: Hartelijks.

Stap 2 – Bedenk bij elke uitdrukking een zin of een situatie waarin deze uitdrukking nog wel herkenbaar is, maar toch net iets extra’s krijgt. Bijvoorbeeld: een personage dat bij de vreselijkste voorvallen of plagerijen steeds weer ‘maakt niet uit’ zegt en doorgaat. Je kan zowel een sukkelig als een krachtig personage opleveren, denk ik. Het zou een uitdaging zijn om het publiek eerst om hem te laten lachen en er uiteindelijk toch bewondering voor te laten hebben. Ik krijg meteen zin om het lied te gaan schrijven. Waarmee zij aangetoond dat het werkt. 
Toelichting: het voordeel van het werken met cliché-uitdrukkingen is, dat het teksten zijn die hun kracht al bewezen hebben en refereren aan iets bekends. Er komt dus een hele wereld aan associaties mee. Als het je lukt de uitdrukking als niet te laten klinken krijg je dat alles er zo maar bij. 

Stap 3 – Selecteer de sterkste voorbeelden om later misschien uit te werken. 

Een eerste strofe

Als je de titel hebt en aan de hand daarvan verder wilt, kun je twee dingen doen. Eerst de structuur doordenken, of eerst maar eens een strofe proberen. Ik wil uitgaan van de tweede variant. Stel ik ga door met ‘Niets aan de hand’ opgeroepen door mijn invullien van opdracht 2. Dan maak ik bijvoorbeeld deze strofe:

Pannen van het dak
Auto in de prak
Niets aan de hand

Of deze:

Hij zet een glimlach op
En pakt zijn krant
Niets aan de hand

Zo’n eerste strofe helpt structureren. De ene strofe leent zich bijvoorbeeld beter voor een refrein dan de andere. Als ik even naar mijn eigen probeersels kijk. Dan lijkt het eerste maaksel (‘pannen van het dak’) mij een strofe die je niet letterlijk moet herhalen, maar die je moet variëren. Hij bevat overduidelijk voorbeelden. Lekker concreet, maar ook tamelijk willekeurig. De algemene zeggingskracht is dus beperkt, terwijl er veel plezier te beleven moet zijn aan het bedenken van nieuwe voorbeelden. Bijvoorbeeld zo:

Propjes door de klas
Yoghurt in zijn tas
Niets aan de hand

De consequentie is, dat de ‘Pannen van het dak’-strofe in eerste instantie meer een couplet dan een refrein is. Natuurlijk is het mogelijk er een liedje van te maken met een refrein dat steeds wordt aangepast aan de inhoud van de coupletten, maar op het eerste gezicht ligt het meer voor de hand er liedje van te maken met een Yesterday-achtige structuur. Dat wil zeggen: een liedje met een reeks basistrofen (met de titel erin), die één of twee keer wordt onderbroken voor iets anders, een brug. In dit geval zou die brug een tussenstrofe kunnen zijn, die in iets algemenere bewoordingen aangeeft over wie we het hebben, of eentje waarin de hoofdpersoon zich (op zijn minst in gedachten) toch laat gaan. Als ik hiermee verder zou gaan, zou ik nu eerst die strofe gaan maken, vervolgens op zoek gaan naar meer variaties op de basisstrofe, en dan kijken wat het lied verder nog nodig heeft. 

Het tweede probeersel (‘hij zet een glimlach op’) is wél een tekst die zich gemakkelijk laat herhalen. Hij zou namelijk heel goed een standaardreactie van de hoofdpersoon kunnen beschrijven. Als je hem op die manier leest, horen er coupletten bij die de situaties schetsen waar deze standaardreactie bij past. Mijn volgende stap zou zijn: één zo’n strofe maken. En op basis daarvan kijken wat voor mogelijkheden er zijn om het lied met twee of drie van die voorbeelden af te ronden. Ik zou niet zo maar in het wilde weg een hele reeks van die strofen gaan schrijven, want een lange reeks coupletten kan op den duur gaan vervelen, zeker als er geen opbouw in zit.  

Als de glimlach-krant-strofe geen standaardreactie beschrijft, maar een eenmalige, dan hebben we hier het slot van het lied, en komt het erop aan een verhaal te verzinnen waar dit bij past. Of eigenlijk: waar het niet bij past. Want het wordt alleen een krachtig en veelzeggend slot als de beschreven reactie niet voorspelbaar is.    

Oefening 3

Stap 1 – Schrijf een aantal bekende spreekwoorden, gezegdes, uitdrukkingen en/of gevleugelde woorden onder elkaar. Het lijstje kan overlap vertonen met dat bij oefening 2, maar het gaat hier minder om het stopwoordachtige en clichématige.

Stap 2 – Verander waar mogelijk een kleinigheid aan de uitdrukking. Het gaat erom dat de uitdrukking enerzijds herkenbaar blijft, maar anderzijds totaal anders wordt. Recente voorbeelden: Kou van jou (Herman Brusselmans, boektitel) en For bitter or worse (Anouk, cd). Op basis van mijn lijstje bij oefening 2 kom ik op: Smartelijks, Effe smachte, Geeft niet uit (deze is eigenlijk van mijn zoon), Oké wanneer?, Ik zal wel weer. En aan de hand van een paar andere uitdrukkingen op: Mag het een onsje minder zijn (net gelezen bij Kluun), ‘k Heb mijn gezondheid in de steek gelaten (eerste regel van een refreintje dat al een paar maanden door mijn hoofd dreunt, maar nog op afronding wacht) of  Van je altijd en eeuwig, waltijd en weeuwig (=weduweachtig), Lang, maar gelukkig? 
Denk eraan: zolang je brainstormt is de kwantiteit belangrijker dan de kwaliteit. Dat weeuwig is waarschijnlijk te ingewikkeld om te gebruiken, maar het brengt je misschien wel weer ergens anders. Slechte ideeën zijn nodig om uit te komen bij goede. Je moet de ideeënstroom in elk geval nooit onderbreken. Dan gaat je creativiteit op slot. 

Stap 3 – Kijk weer wat je hebt en haal de bruikbare titels eruit.
De kracht van een gevarieerde standaarduitdrukking laat zich net zo verklaren als de kracht van een cliché-uitdrukking in een bijzondere context. Je gebruikt een uitdrukking die zijn kracht al bewezen heeft, en een hele wereld aan betekenisassociaties meebrengt, en voegt er nog eens iets extra’s aan toe ook. 

Maar de muziek dan?

Tot nu toe heb ik me, ogenschijnlijk, nog geen zorgen gemaakt over de muziek. Zo maar in het wilde weg een strofe schrijven, zal menigeen zich afvragen, kan dat dan? Moet je geen melodie hebben? En zo niet, hoe weet je dan of je tekst te zingen zal zijn?

Dat zijn drie vragen in een. Om met de eerste te beginnen. Ja, dat kan. Ik begin altijd in het wilde weg een strofe te schrijven, zélfs als ik al een melodie heb. Meestal is dat echter niet het geval. Ik maak graag iets niéuws. 

Hoe weet ik dan of mijn tekst op muziek te zetten zal zijn? In de eerste plaats zorg ik ervoor dat ik een tekst maak waarin niet alleen bepaalde regels en/of woorden terugkeren, maar waarin ook tekstblokjes voorkomen die op eenzelfde manier in elkaar zitten. Ze hebben allemaal hetzelfde aantal regels, en ook allemaal op dezelfde plaats een lange of een korte. Hoe grillig die strofen ook zijn, als ze allemaal op dezelfde manier grillig zijn, passen ze op dezelfde muziek. Verder kun je het de componist gemakkelijk maken door ook nog te zorgen voor een zekere regelmaat in het aantal klemtonen per regel, of zelfs voor een bepaald metrum, een vaste afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen.
Natuurlijk zijn er allerlei mogelijkheden om de zingbaarheid van een tekst nog wat te vergroten (zie daarvoor het Rijmhandboek van Jaap Bakker en Song en liedteksten schrijven van ondergetekende) maar in de grond komt het hier op neer: een tekst met op vast plaatsen een letterlijke herhaling en/of met meerdere strofen met een vergelijkbare klemtoonstructuur is al snel te becomponeren.

Hoe dan ook. Zelfs al ik al een melodie heb, kan ik niet anders dan zo maar beginnen met een strofe. Het enige verschil is, dat de vorm van die strofe dan al vastligt, en dat er een grondtekst is waar ik eventueel mee kan spelen. Soms helpt dat, soms zit het me in de weg. Maar hoe dan ook: zelfs als de melodie al vaststaat kant ik pas overzien hoe de tekst in elkaar moet zitten als ik een eerste strofe heb. Je weet nooit van tevoren hoeveel informatie je in zo’n strofe kwijt kunt, en wat de mogelijkheden zijn om andere strofen parallel te laten lopen of juist te laten contrasteren. En een lied moet het het voor een groot deel hebben van juist die parallellie en de contrasten tussen de verschillende strofen. Je hebt maar weinig woorden. Dus je moet van de muzikale structuur gebruik zien te maken om de zeggingskracht te verhogen. 

Oefening 4

Stap 1 – schrijf een aantal voornamen onder elkaar.

Stap 2 –Voeg aan elke naam een bijvoeglijk naamwoord of een bepaling toe (Johnny van de vier seizoenen, Martine, de blonde sexmachine) of neem hem op in een vraag, of zin.
Toelichting: 'Een naam (ook die van een plaats of een merk) werkt goed als titel, omdat hij concreet is. Een naam is per definitie gebonden aan één persoon, stad, merk of ander fenomeen. Als het om een persoonsnaam gaat, wordt de beschreven persoon meteen een individu. Of (in combinatie met ‘een’) een concreet type (een Harry, een Sjonnie). Bovendien markeert iemands naam zijn identiteit. En als je die persoon dan ook nog met een paar woorden een dominante eigenschap meegeeft, heb je hem echt staan.

Stap 3 – zet de ‘titels’ die je het meest aanspreken apart.

Terug naar het lied in opbouw. Op basis van de eerste strofe ben je verder gaan bouwen. Heb je nieuwe strofen toegevoegd. Coupletten, een brug, een refrein. Net wat je nodig leek te hebben. Maar daarmee ben je er niet. Een goed lied gaat ergens naartoe. Er moet dus een zeker opbouw in komen. En bovendien moet je altijd in de gaten blijven houden of je materiaal je wel brengt waar je wilt uitkomen. 
Stel: ik heb een stuk of zes variaties op mijn dakpannen-couplet gemaakt, en ik heb er een aardig bruggetje bij. Op een gegeven moment moet ik een volgorde aanbrengen in die coupletten en moet ik me afvragen of ik daaraan genoeg heb. Wellicht besluit ik dat dat niet zo is. Dat het nummer iets meer introductie nodig heeft, of een wending, of iets meer inzicht in de hoofdpersoon. Het is goed dan te weten dat die extra inhoud niet per se in de bestaande structuur hoeft te passen. Soms is het zelfs beter (want meer in overeenstemming met de inhoud) om dat niet te doen. Er zijn allerlei mogelijkheden om muzikaal verantwoord uit de band te springen. In mijn boek Song- en liedteksten schrijven ga ik daar uitgebreid op in, maar voor nu is het goed te weten dat die mogelijkheden er zijn. Vooral aan het begin, aan het eind, of op tweederde of driekwart van het lied. 

Ook is het goed om je te realiseren dat alleen de auteur zelf kan beslissen of een nummer zegt wat het moet zeggen. Het kan voorkomen dat je iets gemaakt hebt dat ‘af’ oogt en voor veel luisteraars misschien ook helemaal perfect klinkt, maar dat toch nog niet af is. Zo lang jij als auteur echt vindt of vermoedt dat er meer uit te halen is, of dat het lied gewoon nog niet zegt wat jij wilt zeggen, moet je blijven sleutelen. Al zou ik de mogelijkheid open houden achteraf alsnog vast te stellen dat het toch al af was en dat de uitbreiding weer geschrapt moet worden.

Oefening 5

Stap 1 – Lees de bruikbare titels die je in de vorige opdrachten vergaard hebt nog eens over. 

Stap 2 – Kies één van die titels uit en maak er een strofe omheen. 

Stap 3- Bouw deze strofe uit tot een lied. 

Hoewel ik ervan overtuigd ben dat de vorm van een lied organisch moet ontstaan, zijn er wel een paar dingen waar je rekening mee moet houden. Als je de luisteraar erbij wilt houden, moet je zorgen voor een balans tussen herhalen en verrassen. Hoeveel herhaling een luisteraar kan hebben, hangt echter weer af van de situatie waarin hij zit te luisteren. Liedjes die geschreven zijn voor het theater kennen veel minder letterlijke herhalingen, dan liedjes die populair zijn geworden via de massamedia. Dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat iemand in het theater weinig anders kan doen dan luisteren en sneller verveeld raakt door een tekstherhaling, terwijl aan de andere kant, voor een lied op de radio juist een letterlijke herhaling heel belangrijk kan zijn. Een radiolied wat je doorgaans vooral hoort als achtergrond bij wat je verder aan het doen bent, heeft waarschijnlijk veel meer kans om opgemerkt te worden, als de kern een aantal keer herhaald wordt. Valt het je de eerste keer niet op, dan misschien de tweede keer. En valt het je helemaal niet op, dan wordt de herhaalde tekst misschien toch ongemerkt in je geheugen geprent, zodat je later nog eens echt gaat luisteren.

Leg je dus niet bij voorbaat vast op een structuur met of zonder refreinen, en met of zonder brug, of intro, of coda (afwijkend slot). Kijk wat je tekst nodig heeft, houd er rekening mee dat na een aantal herhalingen, een verrassing noodzakelijk kan zijn, en besef dat de luistersituatie van invloed kan zijn op de hoeveelheid herhaling die de luisteraar nodig heeft.   

Inzichten over songstructuren zijn grotendeels gebaseerd op mijn proefschrift Singing as a figure of speech, music as punctuation: A study into music as a means to support the processing of sung language (Utrecht, 2020) en het boek Song en liedteksten schrijven: van cabaret tot rock (Amsterdam, 2007).

Dit artikel verscheen in 2010 in Schrijven Magazine.