Afbeelding

Beeld Tineke de Lange

‘Het begin van de poëzie? Kijken, almaar beter kijken’

 ‘Het begin van de poëzie? Kijken, almaar beter kijken’De VSB Poëzieprijs bekroont jaarlijks de beste Nederlandstalige bundel met een geldbedrag van 25.000 euro. De vijf genomineerde dichters zijn Piet Gerbrandy, Sasja Janssen, Hester Knibbe, Alfred Schaffer en Peter Verhelst. Hun poëzie valt te zien als de beste van het moment. Mirthe Smeets gaat voor Schrijven Online met hen in gesprek, over hun bundel, hun manier van werken en hun inspiratiebronnen en vraagt om tips voor het schrijven. Aan het woord is Peter Verhelst (Wij totale vlam).

Wat was je eerste reactie toen bleek dat jouw bundel genomineerd was voor de VSB Poëzieprijs?

'De allereerste? Ik was aangenaam verrast. Ik wist niet wanneer de bekendmaking plaats zou vinden en had er ook niet meer aan gedacht door de drukte van het dagelijkse leven. De tweede? Ik was vooral gerustgesteld dat mijn bundel door deze nominatie niet zou verdwijnen.'

Was je daar eerder niet van overtuigd? De dagbladen prezen de bundel, je kreeg bijna overal vijf sterren…

'Ik vind het prettig dat er recensies verschijnen, maar ik houd ze niet bij. Als ik er toevallig een onder ogen krijg dan lees ik die recensie wel met volle aandacht, maar ik richt me op het schrijven van nieuw werk. Terwijl ik bezig ben met nieuw werk vraag ik wel eens mijn strenge vrienden om advies, de meesten zijn kunstenaars. Ik vind het interessant om mijn poëzie door hun bril te bekijken. Hun reacties zijn me dierbaar, of ze nu positief of negatief zijn. 

Dat geldt ook voor de recensies die ik onder ogen krijg: het maakt niet uit of ik een duimpje of een veroordeling krijg. Ik let erop of ik lering kan trekken uit een bespreking. Als ik lees dat de criticus niet ziet dat mijn huidige werk grondig verschilt van ouder werk, dan zucht ik diep. Ook wanneer de brede, tegenwoordig bijna nietszeggende term ‘postmodern’ weer eens uit de kast wordt getrokken. Maar wanneer de recensenten mij iets laten ontdekken wat ik nog niet wist, dan is het feest! Dan ben ik weer een inzicht rijker en dat komt de poëzie die ik op dat moment aan het schrijven ben ten goede.

En ja, ondertussen hoop ik dat mijn bundels niet in de vergetelheid geraken. Als er over geschreven is, weet je dat dit gunstig is, maar helemaal zeker weet je het nooit. Soms kan je werk na drie weken uit beeld zijn.'

Je bent regisseur in het theater. Op welke wijze beïnvloedt jouw beroep jouw poëzie?

‘Ik werk de hele dag met acteurs. Zij dwingen je alert te zijn, goed te kijken. Ook mijn vrouw beïnvloedt me, zij is letterbeeldhouwer en de hele dag bezig met bewust kijken. Geïnspireerd door deze wijze van in het leven staan, is mijn werkwijze als dichter al een tijd: ‘schrijven naar levend model.’ Almaar beter kijken. Mijn gedichten worden door deze aanpak soberder en helderder.

Ik vind het fascinerend wat de uitwerking van een goede zin kan zijn. Een voorbeeld: iemand stapelt hout in de haard. De ene keer vat de stapel meteen vlam, de andere keer niet. Zo is dat ook met woorden. Je probeert zo rijk mogelijke zinnen op de lezer af te vuren, maar je ontdoet ze tegelijkertijd van onnodige informatie. Iemand die de zin leest, kan de volledige complexiteit – een rijkdom – van het geheel vatten. Poëzie is het genre bij uitstek voor het overdragen van beelden. Je streven is (maar je faalt meestal feilloos, een dichter is nooit tevreden): een gedicht het equivalent laten zijn van 100 pagina’s proza. Veel in weinig vangen. En steeds maar opnieuw lezen en het vele in het weinige terug blijven zien.’

Had je die visie ook al in je beginjaren als dichter?

‘Zeker niet, toen was ik een ongeleid projectiel. Dat heb ik verdomd lang volgehouden. Maar als jongetje was ik al aan het observeren. Toen ik 12 jaar oud was, wilde ik de nieuwe Jan van Eyck worden. Dat mislukte faliekant. Het bleek niet mijn talent te zijn, schilderen. Ik begreep toen dat wat ik op het doek uit wilde drukken ook in woorden kon vangen. Ik concentreerde me erna op het schrijven. En telkens evolueerde mijn werk weer. De basis daarvan bleef: observeren.’

Is dat ook wat je jonge dichters aan zou raden: leer goed kijken?

‘Ik word wel eens gevraagd om schrijflessen te geven. Dan neem ik de dichters in spé mee naar een plein. Ik druk ze op het hart: “Kíjk naar de mensen. Zie die beweging. Alles wat je ziet, zit vol verhalen!” Ja, zet twee lichamen in een ruimte en je hebt een verhaal. Details verraden veel. De beelden die je op zo’n plein voorbij ziet komen: dat is dans, literatuur en film bij elkaar! Een weelde die je op papier gaat zetten. Zorg dat je je daarbij vrij voelt. Als je in het begin te veel aan zelfcensuur doet, krijg je in een jaar niet eens een haiku op papier. Sta jezelf de vrijheid toe en schrijf! Denk niet: ‘nu maak ik iets goeds’, dat werkt verlammend. Relativeer! Bedenk dat alleen de tijd bepaalt of iets goed is of niet. En leg je zelf geen belachelijke verplichtingen op, zoals ‘een goed gedicht moet aan die of die regels voldoen’. Het geduld dat je had tijdens het kijken, moet je ook tijdens het schrijven hebben. Concentreer je op dat wat je aan het maken bent. Poëzie is ook een manier van denken. Je moet niet bezig zijn met ervoor en erna, het schrijven zelf, daar gaat het om. Of je het nou weggooit of niet, het is een stap in jouw voortgang als dichter.

Na de eerste vrije schrijffase moet je je eigen vijand worden en je tekst bewerken.  Durf tekstdelen die niet overtuigend zijn te schrappen. Na lang zwoegen zul je ontdekken dat de beginbeelden misschien volledig verdwenen zijn. Ze waren blijkbaar enkel de aanzet tot het echte verhaal. Er zijn plots heel andere beelden op papier verschenen. Ik geloof er in dat je begint bij dat wat je zag, daarna laat je de taal ermee aan de haal gaan. Vervolgens kan de inhoud compleet veranderen. Een gedicht is een talig ding waarvan de inhoud pas achteraf duidelijk wordt.’

 ‘Het begin van de poëzie? Kijken, almaar beter kijken’Hecht je waarde aan bepaalde schrijfrituelen?

‘’s Ochtends kruip ik na de douche en het ontbijt achter de computer. Afhankelijk van de dag, de druk of noodzaak die ik voel op dat moment klik ik een bestand open waaraan ik wil werken. De ene keer is dat een document voor mijn baan als regisseur, de andere keer een deel van een roman of een deel van een gedicht. Als mijn vriendin er niet is, kan ik vijftien uur aaneen werken. Als zij er is, dan is dat minder. Dan eet ik rustig samen met haar. Neem ik de tijd om ’s avonds met haar naar een film te kijken. Maar mijn neiging is doorwerken. Vroeger werkte ik wel eens ’s nachts. Tegenwoordig heb ik meer slaap nodig en begin ik liever vroeg.

Tja, wat doe ik als ik even vastloop? Ik blijf zitten, maar als het niet lukt, dan lukt het niet. Dan stop ik er mee. Waarom zou je het jezelf moeilijk maken? Ik geloof niet in een verplicht aantal woorden per dag. En vaak krijg je juist een goed idee wanneer je even iets anders doet, het werkelijke leven ingaat. Wandelen, op verjaardagsvisite…  En als dat idee niet komt, dan maakt dat ook niet uit. Bedenk dat een verloren dag niet bestaat. Je moet het plezier in het schrijven niet verpesten door van alles van jezelf te eisen. Als je je vrij voelt, ga je mee in een natuurlijk ritme, waardoor je juist de kwaliteit van de poëzie zal behouden.’

‘Maar het kan ook wel eens ineens erg goed gaan. Dan ben je binnen vijf minuten klaar. En vervolgens een hele dag bezig met het wantrouwen van dat werk, want dat kunnen wij mensen dan maar moeilijk geloven. Toch nog even dit veranderen? Secuur redigeren. Nalezen. Herschrijven. Een tip: sla alle oude versies op! Want vervolgens concludeer je meestal: die ‘onaffe’ versie was het best. Daarin zat het geheim van het gedicht. Een beetje vertrouwen is goed, al ben ik zelf ook niet de keizer van het vertrouwen in mezelf. En ik heb natuurlijk een redactrice op wie ik vertrouw. En bedenk ook: er zijn evenveel schrijvers als manieren om te schrijven. Dit zijn mijn rituelen, maar die werken wellicht niet voor iedereen.’

Toen je stadsdichter van Gent was zei je wel eens dat je geloofde in ‘het isoleren van woorden’.

'Ja, dat was van toepassing op het boek dat toen verscheen, een boek vol dromen van Gentenaren. Zij schreven hun dromen op en ik gebruikte het flitsbeeld, de kern van het vertelde, voor een gedicht. Wat je overhoudt is een heel sterk beeld. Het meest terugkerende flitsbeeld: de angst om ongelukkig te zijn. Daardoor hebben mensen veel angstbeelden. Ik zag veel verdriet van volwassenen over overledenen voorbijkomen, ook dromen van kinderen waarin een dierbare verdween. Die werd bijvoorbeeld opgegeten door een tijger. Was ik naar een ander continent gegaan, maakt niet uit welk, dan had ik waarschijnlijk dezelfde soort kernbeelden gekregen. Of je nu in Gent bent of elders, het ongekuiste, ruwe, onbewerkte beeld van mensendromen is overal gelijk.'

Lees je momenteel poëzie?

‘Ik ben de bundels van alle genomineerden aan het lezen. Het is een interessante selectie, in dat opzicht dat alle bundels zo verschillend zijn. Iedere dichter vult poëzie op zijn eigen wijze in. Jonge dichters, lees alleen al daarom die bundels, allemaal, na elkaar. Je leert het vak door te lezen (en ook door te kijken naar film en dans bijvoorbeeld): je verscherpt je eigen blik. Jouw poëzie verhoudt zich tot iets anders, hierdoor vind je je eigen stem. Jonge dichters zouden ook naar een goed restaurant kunnen gaan. De smaak van dat wat ze aten proberen uit te drukken in woorden; dát is in feite hetzelfde als dat wat ze lazen of zagen op papier te zetten.’

Met enthousiasme in zijn stem: ‘Die bundels, ik heb er van genóten. Neem nou het werk van Alfred Schaffer (Mens Dier Ding): wat een natuurtalent! Er gaat een enorme kracht en warmte uit van die bundel. Kracht, die ik zelf ook voelde toen ik in Kaapstad was. Dit werk is aanstekelijk voor mensen die zelf schrijven. Schaffer durft elk genre te proberen, er zit zo veel lef in. Hij lapt alle regels aan zijn laars. Ja, deze bundel is me heel dierbaar.’

Hij bladert even: ‘En dan het werk van Sasja Janssen (Ik trek mijn species aan).’ Zacht: ‘Prachtig.’ Snel pratend vervolgt hij: ‘Een mengeling van intellectuele erotiek met de koele wijze waarmee ze over de ik/niet-ik schrijft. Dat afstandelijke, objectieve, en tóch lukt het haar het allemaal te laten zinderen.’

‘Hester Knibbe! Haar bundel Archaïsch de dieren vond ik echt mooi. Knap hoe ze het Bijbelse thema omkeert en onder de loep legt. Hoe ze op bijzonder vrije wijze mythische beelden genadeloos onderuit haalt. Er zit muziek in dat werk, een hoorbare hortende adem. Deze bundel is ook interessant voor beginnende dichters. Ze kunnen er puur technisch naar kijken: hoe doet zij dat?’

Een klap klinkt door de telefoon. Verhelst legt de bundel van Gerbrandy voor zich neer (Vlinderslag). ‘Ongelofelijk. Gerbrandy brengt de taal tot zingen. De lezer moet door die muziek heen, voelt zich bijna een panische drenkeling. Tegelijkertijd plaatst hij alles tegen die prachtige klassieke achtergrond. Hij kent alle retorische trucs, waardoor het geheel galmt als een klok.’

‘'s Avonds laat, na een prettige dis, herlees ik deze bundels steeds weer. Ik kan dit iedereen van harte aanbevelen. Al lezende krijg je een gevoel van vrijheid en voel je het plezier dat bij schrijven zou moeten horen.’

Bron

www.schrijvenonline.org