Tommy Wieringa

Auteur

Arjan van den Berg

Jaargang

2008

Nummer

1

Inleiding

Tien jaar geleden was Tommy Wieringa een beginnend schrijver die zijn kostje bij elkaar scharrelde als NS-kaartjesverkoper en journalist. Na 'Joe Speedboot' veranderde dat radicaal. Wieringa hoort nu bij het literaire establishment. Arjan van den Berg portretteert de schrijver.
Had je altijd al het idee gehad dat je wilde schrijven of ben je erin gerold? “Ehm…(stilte) Het is best een rare vraag, omdat er een heel makkelijk antwoord op mogelijk is: ‘Ja, ik wilde altijd schrijven’, maar het is moeilijk. Ik weet niet precies meer hoe dat zat. Ik weet niet precies meer of het een verhaaltje is dat ik later heb verzonnen, dat ik altijd al een brandende passie had, die alleen maar kon uitkonden in het schrijven van romans of dat het ook iets anders kon wezen. Maar ik herinner me…niets anders. Ik herinner me niets anders dan de behoefte om te schrijven en…en om het leven in taal, in geschreven taal te vatten. Dus ik denk wel dat het… een hele….een soort oerdrift is, voor mij persoonlijk, ja.” Om juist te schrijven (over) wat in je leeft op de een of andere manier? “Nou, het begon toch…toch wel om tot begrip te komen. Ik was zeer jong en…” Hoe oud was je? “Puberteit, die periode, en daarin was ik toch altijd aan het proberen om iets van die storm van onbegrip het hoofd te bieden door het op te schrijven en te proberen zo enig inzicht in te krijgen in wat er nu precies gaande was, hoe ik de dingen moest bekijken. En alleen al het opschrijven van een schijnbaar uitzichtloze situatie is al een soort bezwering.” Zo zag je die tijd destijds? “Nou, nee, maar zo gebruikte ik het. Ik gebruikte het om, ja, waar meisjes tegen vriendinnen praten, gebruikte ik het, schreef ik de dingen op. Het is niet zo dat ik een late roeping heb. Schrijven en lezen, dat waren toch wel zeer vroege krachten.” Weet je ook nog wat het eerste was wat je schreef: gedichten, columns, verhaaltjes of… “Nee, het begon met…” Gedachten. “Gedachten, ja. En ik denk dat ik gedichten en brieven ben gaan schrijven als – min of meer – literaire genres.” Brieven aan…jezelf? “Brieven aan vrienden, mensen ver weg. Dat deed je toen nog: brieven schrijven.” Tegenwoordig mail je, ja. “Nee, nou ja, aan mensen ver weg, aan..aan meisjes die ik…die ik wilde inpakken met tastische litanieën die half uit het vreemde woordenboek waren overgeschreven. (lacht.)” Voor jezelf ook of…Om je gedachten op te schrijven of verstuurde je ze ook? “Nee, ik verstuurde die brieven en verder gedichten, ja. Als literaire genres dus inderdaad de brieven en… brief, dagboek, aantekening en poëzie.” Het viel me in je werk inderdaad ook al op: je hebt reisverhalen en… “Ja, maar pas veel later. Ik herinner me m’n eerste verhaal heel goed, het eerste wat ik bedoelde als een literair verhaal. Ik denk dat ik toen al in de twintig was. Dat heb ik toch nooit goed aangedurfd.” Wat niet? “Om iets te verzinnen. Om een verzonnen verhaal op te schrijven. Daar ben ik pas laat mee begonnen, ja.” Was dat de voorloper van je debuut? “Nee, dat is echt…een oerverhaaltje, ja. En ik herinner me nog wel heel goed dat dat mij enorm beviel, dat gevoel van…van macht dat ik daaruit kreeg, dat je iets kunt verzinnen en dat het stand houdt binnen dat verhaal. Dat gaf me een enorm gevoel van trots en kracht, ja.” Weet je nog waar dat over ging? “Ja, natuurlijk. Dat weet ik nog wel, ja. Maar daar ga ik (lacht)… Dat is buiten de orde. Dat is nu ook niet meer goed te lezen, maar ik herinner me, dat was een eerste… Een eerste gevoel van.. “Ja.” En dat debuut, heeft dat nog lang geduurd? Wilde je een boek uitgeven? “Ja, dat ging eigenlijk daarna vrij vlug. Ik denk dat er drie jaar, vier jaar tussen zat, tussen dat verhaal en dat ik een boek af had. Dat boek was eigenlijk zo… Die roman,Dormantiques’s manco, ja, die was eigenlijk zo gedaan. Ik studeerde Geschiedenis in Groningen destijds en herinner me dat ik op de…bij mijn zuster, die toentertijd ook in Groningen woonde, die mijn oude typmachine had, een blauwe Brother, die had ik aan haar gegeven en ik testte het lint en toen heb ik er een vel papier ingedraaid en ben ik gaan schrijven. Dat waren een paar zinnetjes die ik had gehoord in het Mexicaanse restaurant waar ik werkte.” In Groningen. “Ja. En het was echt een beslissend zinnetje: ‘Blauw. Punt. Blauw was de kleur van de schoen die hem vol in het gezicht raakte.” Weet u die nog. “(Lacht.) Dat zinnetje hoorde ik en dat zinnetje, daarmee is zo’n beetje die roman begonnen. En uiteindelijk is dat volgens mij niet meer het begin van de roman, maar ik had een heel aantal losse verhaalideeën, waarvan ik dacht: er zit een samenhang in, maar die zal ik pas ontdekken als ik er een lang verhaal, een roman van maak. En dat was ook, ja dat kwam allemaal bij elkaar in dat boek.” Die ideeën, waren dat losse flarden die je hoorde? “Ja, dat waren verhalen waar ik, een paar waar ik al heel lang mee rondliep maar, ach ja, een beetje zoals ijzervijlsel aan een magneet hangt, een beetje los, wat ik zo her en der oppikte, dus niet een zeer coherent verhaalidee.” Op een gegeven moment had je het idee: dit wil ik toch… “Ja, dat begon…ik had er aardigheid aan, aan die ene pagina die ik bij mijn zuster op die typmachine schreef. Ik dacht: daar zit wat in.” Ik kan het. “Dat ga ik maar eens verder uitwerken en ben ik vrij vlug daarna opgehouden met die studie Geschiedenis. En ja, in die periode tussen twee studies in – ik heb daarna nog Journalistiek gedaan in Utrecht – heb ik dat boek afgemaakt. Maar omdat ik toch vond dat ik ook nog een vak moest leren ben ik Journalistiek gaan studeren. Omdat ik niet wist of dat schrijven zou opleveren wat ik ervan hoopte. Ik wilde niet een kommervol artiestenbestaan. (lachend: ) Ik wilde een kommervol journalistenbestaan.” Heb je dat ook of ben je echt helemaal met schrijven bezig? “Nee, ik schrijf. Heb je al iets van me gelezen. Ja?” Ja, fragmenten. Vooral die reisverhalen en op internet, wat je voordroeg. Had je dat verhaal af, dat je dacht: ik wil het uitgeven of kwamen mensen op het idee… Hoe werkt dat? Heb je een manuscript opgestuurd destijds? “Nee, ik ben… het was denk ik in 2003 (bladert), ja zo ongeveer 2003 zal dat geweest zijn. Eh, nee, sorry, ik vertel me een decennium. 1993 moet dat ongeveer geweest zijn. In ’95 verscheen het, is dat zo…” Het verscheen in ’95, ja. “Nee, dan was het in ’93, zomer ’93. Toen heb ik het hier in Amsterdam zeven keer gekopieerd, ringbandje eromheen, en ben ik volgens een route die ik in de Gouden Gids had uitgestippeld een aantal uitgeverijen langsgegaan. En ik wist er geen zak van. Dus ik ben vooral uitgeverijen langsgegaan, waarvan ik de namen me herinnerde, bijvoorbeeld alles van Komrij las ik altijd met groot plezier. Dus ik wist: de Arbeiderspers, daar moet ik naartoe. Ik wist ook de Bezige Bij, want inderdaad – dat heb ik wel eens gezegd – dat logootje, dat bijtje, dat hoort bij de literatuur zoals Shell bij de snelweg. Bij Thomas Rap heb ik het ingeleverd, In de Knipscheer in elk geval, want daar is het uiteindelijk verschenen. Maar dat was leuk, want ik had ervoor een keer een kort verhaal geschreven en dat kwam terecht bij Rob van Erkelens, die toen nog redacteur was bij In de Knipscheer en die zei: ‘Schrijf door. Hier zit wat in.’ Dus ik wist al wel dat er misschien iets van zou komen. En ik heb het dus ook bij hem ingeleverd en hij belde me…niet lang daarna op…en riep:…’We gaan je uitgeven.’ En aldus markeerde die de mooiste dag van mijn leven.” Toen het was uitgegeven, dacht je toen: ik ga door? “Nee, ‘Ik ga door’, dat is niks, dat is geen gedachte. Zo gaat dat dus niet, bedoel ik. Het is sterker dan dat. Het is gewoon iets wat ongeacht de buitenwereld doorgaat. Het is echt m’n tweede ademhalingssysteem en dat heeft heel weinig aansporing van buitenaf nodig, eigenlijk. Bijna niets.” ‘Ongeacht wat mensen er van vinden, ik wil gewoon schrijven.’ “Nee, je moet je voorstellen dat ik…Ik heb zeven jaar geschreven voor de krant Spits. Daar had ik een column op pagina twee. En in zeven jaar is er een keer bericht op gekomen van iemand bij Spits en dat was van de hoofdredacteur. Dat was prachtig. Echt. Dat zinnetje zit in m’n hoofd gebrand. Dat was het zinnetje: ‘Mooi stukje. Wim.’ Zeven jaar lang! Dus ik heb niets nodig, ik heb alleen maar een keer een zinnetje nodig. Dus ik wil maar zeggen dat de buitenwereld daar weinig…dat ik ook zo zou schrijven zonder lezer. Omdat ik dat schrijven nu eenmaal als fysieke daad.. en achter die pen aandenken, dat is iets dat gewoon een plezierige bezigheid is.” Dat mensen het wel lezen, doet dat je wel wat? “Dat is een goede vraag. Dat is een goede vervolgvraag, ja. Nee, dat is natuurlijk ontzettend…daar reageer ik vervolgens wel sterk op. Ik ben terneergeslagen als iemand er wat lelijks over zegt en vrolijk als iemand er blij mee is, als iemand ervan heeft genoten. Een vaak gehoorde reactie intussen is ‘Ja, je zult het al wel vaker gehoord hebben, maar ik vond het een mooi boek.’ En dan schamen ze zich een beetje, maar het kan me niet schelen, ik kan het niet vaak genoeg horen. (lacht.) Ik vind het zeer fantastisch dat je tegenover iemand staat in wiens hoofd je een bloeiende fantasie teweeg hebt gebracht. Dat is wel heel echt bijzonder. Dus nee, laat ik zeggen: ik wrijf in m’n handen en ga opgewekt voort als ik iets hoor.” Vroeger schreef je natuurlijk vooral voor jezelf, nu lees je ook voor, perform je, draag je voor, hoe wil je het noemen. Vond je het moeilijk om ineens in de picture te staan? “Nee. Maar dat deed ik altijd, ik las altijd al heel veel voor. Nee, dat voorlezen was iets, dat bestond al. En dat is maar goed ook, want als ik pas had moeten beginnen toen Joe Speedboot verscheen, dat was wat lastiger. Nee, ik had een vrij grote podiumervaring, ja. Omdat ik op zo’n podium, ja dat geeft energie, dat is tenminste een fysieke kant van het verder vrij statisch gezeten werk.” Ik kan me dus voorstellen, inderdaad, als je nu pas voordraagt, dan is dat heel wat anders dan als je op je kamertje zit te schrijven en opeens… “Ja. En ik beperk het nu sterk hoor, dat voorlezen, tot een paar maanden in het jaar – laten we zeggen: het vroege jaar – en dan er weer mee ophouden, want je kunt altijd wel blijven lezen en het is toch een vrij afleidend subgenre.” Afleidend, dat je niet kunt schrijven… “Ja. Hoe leuk het ook is om te doen hoor, maar je moet het beperken om het een beetje aardig te houden. Tenminste, ik merk de behoefte om het te beperken, want teveel applaus heeft denk ik een karakterbedervende werking. (lacht.)” In hoeverre? “Dat was een grapje.” Zoals bij Joe Speedboot, zijn dat ideeën die je in je hoofd hebt die er nog eens een keer uitmoeten of denk je: ik ga een boek schrijven of hoe werkt dat? Ik noem maar een boek. “Ja, wat is een idee, hè? Ik bedoel, dat is iets heel moeilijks, omdat het niet zo duidelijk is. Het is niet zo precies, maar het zijn zinnetjes die blijven hangen, waar iets mee is. Een naam die je hoort, die een klank heeft die veelbelovend is.” Kun je een voorbeeld geven? “Ik heb hier bijvoorbeeld een naam opgeschreven, van de week. (Zoekt in aantekeningen.) Ik had een naam, maar ik heb hem er per ongeluk uitgescheurd, denk ik. Ik ben ‘m kwijt, ik heb ‘m niet meer. Maar ik bedoel maar te zeggen, er zijn gegevens die een zekere prikkeling teweegbrengen en waar – als je daaraan begint te tornen – een wereld achter zit en als je een beetje aan de oppervlakte begint te krabbelen – zoals bijvoorbeeld Joe Speedboot een naam was, waar ik aan begon te krabbelen en toen had ik het kraslot dat Joe Speedboot heet, had ik in een keer drie bars. Daar is iets mee. Hoe precies zich dat allemaal verhoudt en wat dat precies is, weet je niet, weet ik niet op het moment. Maar ik weet wel dat als ik die intuïtie volg, dan is dat vaak wel iets, ja. Dus dat is inderdaad een intuïtie.” Als het niet meteen prikkelt, dan… “Nee, dat…daarom ook als mensen zeggen: ‘Ja, mijn levensverhaal, dat is pas bijzonder, dat zou je eens moeten opschrijven’. Maar als dat niet die prikkeling veroorzaakt, ja, dan kan het nog zo bijzonder wezen, maar er moet iets mee zijn. En dat is inderdaad hoogst particulier.” Het is voor jou ook spannend hoe het afloopt? Sommige mensen hebben een afgerond verhaal met een begin en tijd en vullen het een beetje in, maar bij jou is het echt: het intrigeert me en ik wil zelf erachter komen… “Ja. En nee, omdat het een intuïtieve manier van werken is, komt het ook pas gaandeweg tot uiting wat dat dan precies is en ja, zo’n roman is een benadering van een intuïtie. Dat is wel even vaag als exact, die definitie. Maar ik sta er volledig achter. Ja, het is een benadering van een intuïtie. En ja, ’t is geen exacte wetenschap: schrijven. Ook het werken op deze manier brengt wat risico’s met zich mee, dat je langdurig vast komt te zitten, zo nu en dan, verkeerde keuzes maakt waardoor je weer helemaal terugmoet.” Omdat het verhaal dood loopt. “Ja, dan loopt het dood en moet je terug. Nu overkomt me dat steeds minder hoor, want ervaring is daar wel een prettig soort gids bij. Het scheelt werk. Maar ik volg echt het boek, ik schrijf achter mijn pen aan of ik denk achter mijn pen aan. Dus ik vind het niet zo interessant om dingen vantevoren te schematiseren. Nou ja, het is niet zozeer spannender…ik zou verveeld raken als ik…Een roman schrijven, stel ik me tenminste voor, een roman schrijven van een vantevoren bedacht schema, dat lijkt me toch iets teveel op een scenario. Het uitschrijven van een scenario, dat heb ik eens een keer gedaan voor de VPRO – een korte film, een scenario voor een korte film geschreven – en dat was een tamelijk saai klusje. Dat heeft niets te maken met het plezier van het schrijven. Het is een verzakelijkt schrijven, een scenario. En nu jij weer.” Wanneer is het verhaal af dan? Want ik kan me voorstellen dat er altijd ideeën bijkomen, je kunt altijd blijven schrappen… “Ik begin niet voordat ik weet wat bijvoorbeeld een laatste zin is, wat een laatste scène is. En wat er daartussen allemaal gebeurt, dat is willekeur. Of relatieve willekeur, dat is natuurlijk onzin, het is absoluut geen willekeur. Ik weet heel precies wat ik doe, alleen ik wil me niet vastleggen. Ik wil wel dat het een zekere openheid bewaart. Nee, het is absoluut geen willekeur, dat is onzin. Maar wat wel vastligt, is een slotscène, een eindzin.” Net zo goed als dat je met een zin begint. “Ja. En bij Joe Speedboot was dat een slotzin, die – dat heb ik wel eens vaker verteld hoor - was zo monumentaal vastgelegd, daar moest alles naartoe. Nou ja, dat is ook zo gegaan, dat is een perfecte slotzin. En dan weet je dat het af is, als de slotzin er staat. Zolang de slotzin er niet is, kun je het boek niet inleveren.” Zolang je daar niet naartoe hebt gewerkt. “Ja. Dat weet ik dus vrij precies.” In de toekomst, denk je van: ik wil een boek gaan schrijven of als ik eens een keer een idee heb, dan schrijf ik wat of blijft het toch wel doorgaan. “Nee, ik lig nu wel twee boeken achter op schema.” Achter? “Ja.Ik denk wel na over…drie boeken hierna, na het boek dat ik nu aan het afmaken ben. Ik zou een soort gildemeester moeten worden met knechten.” Maar dat is wel heel lastig om wat er in je hoofd omgaat uit te leggen. “Dat kan ook niet. Het is geen techniek die je kunt leren. Ja, zo’n atelier met Warhol-klonen (lacht) of Dali.” Waarom wil je dan toch die boeken schrijven? Zeggen ze bij de uitgeverij: we willen dat je nog boeken uitgeeft of wil je dat gewoon zelf? “Een uitgeverij heeft niets te willen. Een uitgeverij is een gedecoreerde kopieermachine. Nee, de uitgeverij, daar wachten mensen tot de schrijver levert. En ik heb het geluk dat ik een zeer prettige uitgeverij heb met goede lui die aandringen wanneer dat psychologisch noodzakelijk is en op de achtergrond blijven wanneer dát opportuun is. Ik heb een fantastische uitgever. Maar ik bedoel: het is natuurlijk geen productiewerk. Van sommige schrijvers zou je dat wel denken, maar dat is het niet. Dus je kunt daar niet een sturende…” Maar omdat je zo zegt: ik lig twee boeken achter. “Ja, maar dat is in mijn hoofd, hè? Contractueel is dat niet zo.” Je denkt: ik wil nog twee boeken schrijven. “Daar heb ik wat ideeën over. Ik heb nog geen idee voor vier boeken hierna, maar voor twee boeken wel.” Dat ontstaat weer op dezelfde manier of wil je ook wel eens vernieuwend zijn, dat je denkt: nu ga ik eens wat anders uitproberen? “Een bundel met liefdesverhalen lijkt me wel leuk om te maken. Kijk, ik hoef niet zozeer iets anders te proberen, maar de manier waarop je iets verwoordt, dat verandert constant. Daar zit voor mij de persoonlijke vernieuwing in. Op een gegeven moment heb je veel dingen wel eens geprobeerd. Van een aantal uitdrukkingsmogelijkheden heb je de ruimte wel verkend. Om mezelf niet tot automutilatie te vervelen (lacht), verzin ik manieren om anders te beginnen, anders te eindigen, om wel aanhalingstekens te gebruiken of niet, om dialogen zoveel mogelijk te parafraseren in plaats van helemaal uit te schrijven. Dat zijn allemaal gedragingen van het roofdier achter de tralies, om de hele tijd maar in beweging te blijven, om endorfine op te blijven wekken. Het verschil tussen zo’n idee en het uitwerken ervan… Een idee, dat is er, je kunt het zo pakken. Alleen daarna begint dat lange, lange werk van dat uitwerken van het idee. Terwijl het idee, eigenlijk is het al klaar, maar je moet alleen nog opschrijven.” Nou ja, ‘alleen maar opschrijven’, dan zou het een kwestie zijn van begin tot eind uitschrijven… “Ja, maar goed, die intuïtie, die is er en daarna moet je ‘m nog helemaal materialiseren en dat is soms wel een dodelijk vervelend karwei.” Toch wel? Omdat je er niet uitkomt? “Nee, gewoon: elke dag weer, in een boekje krabbelen, dat is toch niet een werk voor een gezonde volwassen man, zou je zeggen.” Hmmm, ik vind het toch niet kinderachtig hoor, of kinderlijk… “Nee, maar het is zo vergeestelijkt, dus daarom…daarom heb ik ook een boerderij gekocht. (lacht.) Die boerderij, is dat om tot rust te komen, bij wijze van spreken? “Nee hoor, gewoon, het is wat groter. Dat is alles. Ik woon al in een soort bocht van een rivier buiten. Dit is (het pand op de Kostverlorenkade 159 2) mijn winterresidentie hier. Ik heb inderdaad ook gehoord – ik weet niet meer waar – dat je de omgeving omschreef, van het uitzicht, ‘ik zie de zwanen’… “VPRO is dat. Dat was leuk, het uitzicht vanuit je werkplaats.” Vijf minuten lang gewoon het uitzicht. Normaal zou je zeggen: ‘Ik zie een mooie lucht en wat huizen’ and that’s it. “Nee, dat was leuk, een goed idee, maar het bestaat niet meer, die rubriek. Wel jammer.” Er zijn heel veel mensen die schrijven. Heb je ook tips, ‘volg je eigen ideeën’ of…” “Tips?” Het is interessant om wat te laten zien van de schrijver en zijn eigen werk, maar er zijn een heleboel mensen die het lezen en ik wil niet zeggen dat ze niet weten hoe een schrijver te werk gaat, maar het is ook interessant om… “Hmmja, maar wat voor tips. Waarover.” Over het schrijversschap misschien of… “Zoals: zorg altijd dat je inkthouder gevuld is. (lacht) Maar wat voor tips, bedoel je over…” Dat je niet per se moet gaan – ja, ik ga u natuurlijk geen woorden in de mond leggen. “Nee, maar geef een voorbeeld, want ik weet niet zo goed wat je met ‘tips’ bedoelt.” Dat je niet gaat schrijven omdat mensen iets interessant vinden of dat je vooral je eigen ideeën uit moet werken, het de tijd moet geven… “Dat kun je dus niet algemeen zeggen. Iemand die een detective wil schrijven, die schrijft vermoedelijk anders dan iemand die denkt dat-ie literatuur moet schrijven. Ik zou niet iets algemeens weten, vooral omdat het een zelfuitgevonden beroep is. Iedere schrijver vindt voor zichzelf z’n eigen schrijversschap uit. Daar kun je dus weinig algemeenheden over debiteren. Volgens mij wordt er daarom ook in gezelschap van schrijvers bijzonder weinig over schrijvers gesproken in het algemeen.” Omdat het zo persoonlijk is. “Ja. Het is niet iets wat je deelt met miljoenen.” Als er een boek ligt, kan ik me voorstellen dat veel interviewers dat juist willen weten. “Hoe bedoel je dat?” Je zegt: de manier waarop je schrijft is persoonlijk. En de meeste mensen lezen uiteindelijk het resultaat. Maar in interviews als deze’moet’ je vertellen hoe je daartoe gekomen bent. “Ik moet helemaal niets.” (lacht.) Daarom zeg ik ook: ‘moet’, zonder aanhalingstekens. “Ik moet me aan de snelheid houden op de snelweg, meer niet. Maar verder…ja tips… De eeuwige oeroude wet is toch wel dat je gewoon veel moet lezen. Dat is het enige dat me echt altijd helpt. Als het niet gaat, helpt lezen. Om jezelf erdoorheen te lezen, om te denken: oh ja, zo moet het, dit is het. Want soms kun je het wel eens vergeten of het kan wat op de achtergrond raken, maar de schrijvers die het kunnen, die lezen. En ook schaamteloos imiteren.” Beter goed gejat dan slecht verzonnen? “Nee, niet zozeer jatten. Immiteren is niet jatten, imiteren is leren. En als je een krachtige eigen stem hebt, kun je imiteren wat je wilt, maar dan klinkt het toch wel naar jou. Ik heb geloof ik nog helemaal nooit de behoefte gevoeld om iets origineels op te schrijven.” Omdat het überhaupt niet mogelijk is? “Misschien is het wel mogelijk, maar het lijkt me als opdracht…volgens mij ben je origineel per ongeluk en is goed schrijven vooral iets waar je voor gaat zitten. Kijk, ik gebruik mijn hoofd als een soort klankkast. Als ik schrijf, dan moeten die zinnen klinken en daarom lees ik ze ook altijd aan mezelf voor. Dan merk je waar de herhalingen zitten, of het een gelijk ritme heeft. Je krijgt ook wel eens zo’n cadans. Dat is heel vervelend, om in zo’n korte zinnetjestrein te zitten en dan meteen helemaal openbreken en zorgen dat er weer een andersoortig ritme in komt. Het is heel saai, het is echt de vloek van modern schrijven, die korte zinnetjes. Afschuwelijk. Heel veel mensen denken dat dat wel iets is, omdat je zo vlug tijd thuis bent, met korte zinnetjes. Maar dat is onzin.” Het leest niet. “Nee. Het is heel vervelend. Ach, dat is al iets.” Vooral lezen om te kijken hoe iemands iets beschrijft, een idee vat. “Ja. Want op een schrijfschool zou mijn les eruit bestaan – als ik les zou geven op een schrijversschool – om gewoon korte verhalen van Isaak Babel over te schrijven, een Russische grootmeester van het korte verhaal. Gewoon overschrijven. En dan kom je er wel achter wat… Nou ja, je komt er niet achter, maar het openbaart zich wel dat daar een grootheid aan het werk is – en dan bedoel ik niet: de man is groot, maar de grootsheid van het schrijven dat zich op die paar – het zijn allemaal verhaaltjes van drie tot hooguit zeven pagina’s kort, soms een, soms twee. Overschrijven.” Dan moet ik het zeker zelf lezen om erachter te komen… “Ja, en als je het dan overschrijft, denk je: ja verrek. Nee, maar overschrijven helpt heel goed. Dan dring je goed door in de structuur van het geschrevene.” Is het tegenwoordig moeilijker om bij een uitgeverij terecht te komen dan jij gekomen bent? Ik heb de uitgever van de Geus gesproken en daar krijgen ze per jaar duizend manuscripten binnen. Per pagina zeggen ze daar: dit is goed geschreven of dit is niet goed geschreven. Het is misschien wel gemakkelijker geworden om iets gepubliceerd te krijgen. Bijvoorbeeld, bij de Bruna heb je wedstrijden, je kunt dan de publicatie van je werk winnen en dan ligt het in een paar Bruna’s. Het ziet er allemaal niet zo best uit, alsof het inderdaad in eigen beheer gedaan is – wat natuurlijk eigenlijk ook zo is – maar er is een aantal uitgeverijen dat heel veel debutanten uitgeeft en er was een paar jaar geleden vooral een storm aan jonge schrijvers bij Vassallucci. Daar was het een soort constante herfst van debutanten. Volgens mij is het gemakkelijker geworden om uitgegeven te worden als debutant, maar is het nog even moeilijk als altijd om stand te houden, een leven te hebben in de literatuur.” Dat je kunt leven van het schrijven. “Ja, dat is maar zelden dat het echt lukt. Maar goed, ik ken de getallen van debutanten niet. Maar echt, een boek schrijven is tot daaraan toe, maar tien boeken… In de duurzaamheid ligt toch het bewijs van je kunnen uiteindelijk. En ja, een lange adem hebben.” Hoe is jou dat gelukt om een lange adem te hebben? “Diep inademen. (lacht.) En zorgen dat je een lage overhead hebt, dus goedkoop leven, kleine autootjes, kleine huisjes, kleine vriendinnetjes, alles klein en dan zorgen dat je van de marginale inkomsten uit het schrijven voldoende ruimte houdt om nieuwe dingen te schrijven. Ik heb ook een tijdje gewerkt en dat is toch een absorberende toestand, werken, ik kon er niet echt bij schrijven, dus zodra ik een of twee columns had, ben ik er meteen mee uitgescheeën en heb je telkens net voldoende om het te redden, maar je kunt wel alle tijd aanwenden om romans te schrijven. Dus dat bedoel ik met diep inademen. Lage overhead.” Het is altijd makkelijk praten achteraf, maar als je terugkijkt, zou je dan bepaalde dingen anders hebben gedaan? “Hmm. Nee. Ik had gisteren een discussie met iemand erover over de werkelijke hoeveelheid keuzes die je maakt in je bestaan en mijn bewering was dat je in je leven maar twee of drie echte keuzes maakt die je een richting opsturen die je anders niet op was gegaan en de rest is een soort opportunistisch zwenken en dat een keuze noemen, maar echte niet-opportunistische keuzes en de mijne om te schrijven en het toch aan al het andere niets, of zomin mogelijk gelegen te laten liggen, dat is wel een echte, authentieke keuze geweest. Met een hoofdletter ‘K’: Keuze.” Waar je zeker achteraf blij mee bent geweest, zeker. “Nou ja, dat doet er niet eens toe. Nee, of je er blij mee bent, dat maakt niet uit, het gaat erom dat dat de richting was, waarvan ik zeg: ja, dat moet.” Maar het is wel een keuze. “Dat is een keuze, ja. Zo, en nu moeten we aan het werk.”