Charlotte Mutsaers

Auteur

Chris Lembeeckx

Jaargang

2008

Nummer

2

Inleiding

Na acht jaar stilte keert Charlotte Mutsaers terug met een verpletterende roman: Koetsier Herfst. In een uitverkocht De Balie in Amsterdam werd zij door schrijver Kees 't Hart geïnterviewd en bevraagd over haar bizarre, prachtige, donkere roman. Chris Lembeeckx noteerde het gesprek

Afbeelding

Hoe lang is 'Koetsier, Herfst' nu uit? Het is op 17 januari in Amsterdam gepresenteerd, en 19 januari in Oostende. Dat zijn voor mij speciale data geweest. In Oostende was het ook heel erg leuk. We hadden een locatie aan de boulevard. Veel mensen uit de stad waren aanwezig. Je moet je voorstellen: we zijn daar 30 jaar geleden aangekomen als 'aangespoelde vis' zoals ze het daar noemen . En dan ben je fier als na 30 jaar iedereen komt, van de Innovation waar ik altijd parfum koop tot de andere mensen die je zo gaandeweg ontmoet hebt. In Amsterdam hadden we ook een doorbraak. We zaten in de tram, met de hond, en een man en vrouw zaten tegenover ons. En toen zei die vrouw: “Hé, dat is die hond uit dat boek. Hé schat, waar is je Nokia?” Ik vond het grappig. Ik dacht: “Nou ben ik toch wel echt doorgebroken!” Hoe ben je op het idee gekomen om een Nokia te gebruiken. Verliefd op een Nokia, hoe verzin je het? In de tijd van het ontstaan van het boek – een jaar of zes geleden - kreeg ik zelf een Nokia. Voor die tijd had ik nooit een mobiele telefoon gehad. Ik vond het allemaal maar grote flauwekul, al die praatjes, “moet dat zo nodig?”. In ieder geval toen had Annette Portegies, toen mijn uitgever, tegen me gezegd: “Je bent achterlijk dat je dat nog niet hebt”, en dat liet ik niet op me zetten. Toen heb ik er een gekocht, en daar werd ik erg verknocht op. Ik heb wel zo’n grote oude knol, zonder veel opties, maar die zal ik nooit wegdoen. Dat hoef ik allemaal niet: foto’s nemen en zo. Ik ben er echt verslingerd aan. Maar het idee om daar een erotiserende kracht van uit te laten gaan.. Ik heb eens een interview gelezen met die Jorma Olilla, die Finse chairman van Nokia, die had leuke dingen te melden. In het begin dacht ik nog dat Nokia een Japans merk was, maar het bleek uit Finland te komen, dat vond ik heel aardig. Die Nokiafabriek was eerst een kaplaarzenfabriek. Ze zijn met kaplaarzen begonnen. De combinatie van kaplaarzen en telefoon, dan is het water niet ver weg. Dan is een andere stap ook niet zo ver meer. Ik heb niet veel met geloof, ik vind het raar, maar dat je in grote nood de chef van Nokia aanroept. Dat vind ik iets minder raar dan een god aan te roepen die je helemaal niet kent, dat is naäpen. Er zit toch een religieus trekje in je? Ik heb het altijd raar gevonden dat mensen een god nodig hebben, en als ze die dan willen aanroepen, dan apen ze elkaar allemaal na. Ik zou zeggen: ‘Ga je gang, neem een God, maar verzin hem zelf.’ Dat zei ik ook tegen mijn moeder, dan zei ik: “Ik geloof in een paars aardmannetje die zijn tanden zit te vijlen in lapland onder de grond, dat precies is mijn god.” Dan ging ze kwaad op een paaltje zitten en zei: “Wat een onzin!” Dat wordt als zo absurd ervaren, terwijl ik dat een hele goede reactie vind voor een puber. Voor een volwassen mens ook, trouwens. Maar dat er religieuze verwijzingen zitten in mijn boek, met die scènes in Oostende, waarin ze als Jozef en Maria en de ezel op zoek zijn naar een vegetarisch restaurant: kijk ik ben natuurlijk ook christelijk opgegroeid, dat is ook deel van mijn cultuur. Hoe begon je roman? Ik wou bewust dat het een boek werd, dat ook op een redelijk simpel niveau te lezen is. Ik ken zo ontzettend veel mensen die ik heel erg op prijs stel, maar die niet literair onderlegd zijn, en ik zou het fijn vinden als die er ook iets aan hadden. En dan hoeven ze niet al die lagen eruit halen, maar dat ze er toch van kunnen genieten puur als verhaaltje – en dan staan er nog genoeg rare dingen in. Ik wilde een roman schrijven met een onder- en een bovenlaag en alle twijgen die uitgroeien. Dat maakte het ook zo’n werk. Daarom heb ik er ook zo lang over gedaan, denk ik. Dat moet je namelijk steeds in de gaten houden. Veel werk. Die startscène kun je ook symbolisch lezen. Ik laat wel zien dat Maurice Maillot in een eenzame fase in zijn leven zit, op een doodlopende weg is. Hij heeft het ook over die twee handen van het Nokialabel: twee handen die elkaar de hand reiken, connecting people. Doordat hij daar zo door gefascineerd is, kun je wel het een ender afleiden. Maar hij is ook meteen ook seksueel geobsedeerd door het apparaatje Hij denkt er meteen een vrouw bij. Als hij thuis de trap naar boven beklimt, zegt hij: ‘Daar ga je met je vrouw’. Hij is er helemaal klaar voor. Het is een soort pars pro toto. Wordt weldra ingevuld. De seks is veel explicieter dan anders Maar niet van erin en eruit, dat vind ik niet zo interessant. Het moet passen binnen wat je wil zeggen. De plasseks... Die speelt ook elders een rol. Het webadres van het kreeftenbevrijdingsfront, het Lobster Liberation Front, luidt niet voor niets hotwater.com. En Maurice heeft in het begin nogal wat praatjes over dat een man genoeg eiwitten en goede aminozuren nodig heeft voor het zaad, dat klaarhangt in de koele balzak, en zo. Zaad is een totaal andere substantie dan hotwater, viscoser. Plas is warm, dat vond ik als kind al heel bijzonder en aangenaam. Als je in zee stond te plassen in je wollen badpak, dan voelde je dat in het koude water, dat is een hele bijzondere ervaring. Die Maurice Maillot heeft een schrijversblok. Gold dat voor jezelf ook? Dat heb ik eigenlijk nooit gehad. Ik ben wel eerst aan een andere roman begonnen, en daar heb ik zo’n twee jaar aan gewerkt. Ik zat in een huurhuisje in Frankrijk, en toen gebeurden er twee dingen: elf september en Tilly Hermans ging bij Meulenhoff weg. Twee dingen die mij totaal van slag brachten. Daarna ben ik aan Koetsier Herfst begonnen. Dat andere werk is natuurlijk nooit helemaal voor niets geweest, je hebt er je gedachten over laten gaan. Werk je op de computer? Sinds vier jaar werk ik op de computer, en dat vind ik een ongelofelijke vooruitgang. Heerlijk. Juist omdat ik zoveel corrigeer. Ik kreeg langzamerhand een lamme pols, daar werd ik neurotisch van. Als ik op pagina drie een correctie in wilde voeren, moest ik de hele pagina opnieuw schrijven. En dan weer verder, steeds weer. Voor zeven gave bladzijden had ik hele stapels papier nodig. Nu hoeft dat niet meer. En ik vind het heel prettig dat ik terug kan lezen. Al werkend lees ik namelijk altijd mijn stukken terug. Heel vaak, begin ik weer bij pagina 1. Als je op pagina 200 bent, ben je daar vrij lang mee bezig. Maar het is goed, het is nodig. Dan blijf je helemaal goed in de structuur van het boek. En ik zit vaak zo te kriebelen met mijn handschrift. En nu lees ik van scherm, dat kan ik heel goed. Ik heb een hele mooie laptop van mijn man gekregen, een soort Ferrari, je zet hem aan en dan vroeem. Dat geluid komt er ook echt uit. ”Zonder aanbedene kan een schrijver niet bestaan,” schrijf je. Hoe zit dat met jou? Daar heb ik niet veel mee. Ik aanbid mijn man Jan, dan onze hond. Nee, ik heb het boek geschreven voor Maurice en Do, de twee hoofdfiguren. Die heb ik tot leven gewekt, die aanbid ik. Ik heb nog nooit zoveel gehouden van mijn eigen personages als met dit boek. Kennis, consensus en diepgang, noem je in de roman de drie grote problemen. Dat gaat over individuele kennis, niet over algemene kennis. Een van de hoofdthema’s van het boek is medelijden. Dat is iets wat ik bij mezelf ook goed in de gaten moet houden. Ik weet heel goed wat er aan de hand is met proefdieren bij laboratoria, enzovoorts, en soms denk ik: “Wist ik het maar niet”, want ik kan die kennis soms nauwelijks dragen. Ik ben nu ook al zover dat ik mijn hoofd afwend van bepaalde beelden en dat ik sommige foto’s niet meer wil zien. Dierenactivitsme kan ik alleen maar steunen met mijn pen, mijn mond en mijn geld, maar ik kan daar niet aan meedoen. Als ik ’s nachts in zo’n laboratorium zou komen, dan zou ik helemaal onderuit gaan. Sommige kennis maakt gewoon regelrecht ongelukkig. Als mensen het hebben over het paradijs van de jeugd, dan bedoelen ze dat volgens mij. Soms zit ik wel eens te denken: ‘Welke kennis heeft mij nou echt gelukkig gemaakt’. Dat is niet veel. Het is vaak een cumulatie van kennis die ongelukkig maakt. Ook consensus is een monster. Als je geboren wordt, dan ligt alles al klaar, wat je van alles moet denken. Dat is natuurlijk ook een heel belangrijk thema: de twee hoofdpersonen in het boek hebben eenzelfde rechtvaardigheidsprincipe. Maurice Maillots leuze is: “Gelijke monniken, gelijke kappen”, en het hare is ontleend aan Osama Bin Laden: “Waarom is jullie bloed dan bloed en ons bloed water?” Daar komt hun verwantschap ook vandaan. Ze staan allebei ver van de consensus af – zowel op het seksuele vlak als op andere vlakken. Dat vegetarisme bijvoorbeeld. Daar gaat die tocht in Oostende over, Maria Jozef en de ezel. Eenzaamheid op kerstmis. Symbolisch, tragisch. En bij diepgang. Het ‘dieper gaan’, het zinken, kan gelukkig maken, maar de extra kennis die dat weer oplevert, maakt je vaak weer diep ongelukkig. Vragen uit de zaal. Vraag 1 - Ik ben Ingeborg. Mijn Nokia is een oude Siemens, en die kan ook niet fotografern en zo. En ik heb enorme problemen om hem uit te zetten. Maar nu weet ik, dankzij jou, God weet wat voor vibraties ik mis als ik hem uit zet. Want zelfs als hij op de trilstand staat is hij nog interessant. Voor mij was de plasseks meer de doop in de Jordaan. Ik ben ook van Christelijke origine. Niet zozeer het verdrinken als wel het dopen. Lekker water op je bolletje. En ik houd van warmte, dus dank je wel daarvoor. Wat ik nog mis in het hele verhaal is datgene wat ik met de filosoof in mij zou willen vragen: Wo is das Böse. En dat vraag ik aan de Indiaan in jou. Want die man en die vrouw zijn niet alleen maar goed. Die weten verdomd goed dat het kwaad ook in de mens zit. En dat zie ik niet echt tevoorschijn komen, behalve datgene wat buiten het boek voorkomt. Die kreeftenbevrijders en zo. - Dat is er wel degelijk. Ze zijn alleen daar voorbij. Tweede vraag. - En waar heeft u dat tuigje vandaan? Van uw hond - Mag ik u vragen waar u dat tuigje heeft gezien? - Op de foto. Op het boek. - Oh ja. Nou gewoon, bij Dobby op de Westerstraat.