OPDRACHT #359 - HORRORZOMER
Monsterrit
‘Wat een monster zeg!’
Ze lachte naar me.
Het was een prachtige morgen en we verzamelden ons voor de jaarlijkse weekendtrip. Ik reed Harley, en natuurlijk m’n Ambu-motor. Zij bereed een beest van een Suzuki. Met m’n handen in m’n zakken liep ik een rondje om haar motor. Het enige vrouwelijke aan de machine was de Purple Fuzz, een lief paars monstertje met groene lichtgevende oogjes, die ze had bevestigd boven de nummerplaat. We kenden elkaar vaag, want de EMC-motorclub telde meer dan zeventig leden. Zij werkte op de spoedeisende hulp, en daar ontdekte ik dat we dezelfde passie deelden.
Na die trip gebeurde er iets. In mijn dromen reden we samen naar het Zuiden, en zweefden over brede wegen, en altijd scheen de zon. Eromheen draaien – verpleegkundigen gaan meestal recht op hun doel af – was geen optie meer.
‘Eeh, Jennifer,’ hakkelde ik, ‘Ik denk dat er meer speelt dan onze liefde voor machines.’
Ze keek me aan en zuchtte diep.
‘Eindelijk,’ zei ze, en onze leren pakken raakten elkaar, het voelde heerlijk.
Daarna ging het snel, we zouden het erop te wagen. Nog één avonddienst was ik verwijderd van onze drie weken-trip naar het Zuiden.
22.14. Ik startte mijn Ambu voor een laatste klus onderaan de zuidelijke oprit van de Van Brienenoordbrug. Ik dacht aan morgen.
Ruim voor de plek was de weg bezaaid met brokstukken. In het licht van mijn koplamp schitterden twee groene oogjes. Ik stopte, probeerde van mijn motor af te stappen. Maar het ging niet.