#356 Catastormfe
Het begon als een wandeling naar het strand, toen kwam de wind. Hoewel, wind? Zo zou ik het niet noemen. Het had meer weg van een duwende muur, vooruit komen was vrijwel onmogelijk.
Kreunend hout, gepanikeerde kreten en kletterend metaal. Chaos alom, midden in de stad. De almachtige weermannen hadden het niet aan zien komen, de overige stervelingen daardoor ook niet. Een steek in mijn hart toen een kat al gillend voorbij vloog. Onder dwang verzette mijn verkrampte, loden benen zich tegen de duwer, wetende dat opgeven mijn einde kon betekenen. Meerdere met bloed doordrenkte lijken waren mij al voorbij geschoven. Mannen, vrouwen, kinderen… Het kon de wind niets schelen. ‘You snooze, you loose.’
Een oorverdovend blazen. Met de kracht van een paard dat strak van de steroïde staat beukte het op me in. Een enorme pijnscheut in mijn maag, met gesloten ogen greep ik instinctief omlaag. Heel even maar, gevolgd door het besef ‘hij heeft me verslagen.’ Als een lappen pop in de handen van een overenthousiast kind werd mijn lichaam ruw naar achteren gesmeten. Een halve draai, mijn gezicht nu richting de grond. Het zou niet lang duren of… Of toch niet?
De klap bleef me bespaard, wat gebeurde er toch? Ik dwong mijn ogen open…
“Oh shit!”
Een boomtop… Een boomtop!
Niet voor lang. Onder hevig gekraak barstte de stam, de eens zo trotse boom kelderde omlaag. Ver onder mij hielden mensen krampachtig vast aan lantaarnpalen. Een eind verderop lag de zee…
“Nee, nee, nee, nee, nee!”
Een enorme vloedgolf sloeg de dijken aan diggelen. Zonder het oorverdovende geblaas had ik vast en zeker gillen en schreeuwen gehoord, vlak voordat het water een eeuwig zwijgen oplegde.
Hoe lang werd ik al gedragen?
Machteloos, in de armen van een gedachteloze massa moordenaar boven de ravage. Op een gegeven moment zou hij me toch los moeten laten. Maar wanneer? Weet je wat, laat het maar komen. Des te eerder, des te beter. Laat me maar vallen, ik ben het zat.
“Hé klootzak, hoor je me? Laat me los, ik ben het zat!”
Geen antwoord, enkel een monotoon zweven. Af en toe een stoot in mijn gezicht maar het overweldigende was er wel vanaf. Alles dat resteerde; de bruut en ik. Zwevend boven een verdronken wereld, wellicht als enige nog in leven.
Zou dit wereldwijd plaats vinden? Een soort moderne zondevloed, zou het haast dragelijk maken. Vast niet, gewoon domme pech. Geen woedende vernietiger van boven, of zoals ik ooit vernam; Gods tranen en verdriet. Nee. Simpelweg een laag gelegen land met onoplettende weermannen. Dat klonk vele malen logischer. Logisch… Hoor mij nou. Niets hieraan was logisch. Helemaal niks. Njet, noppes, nada. Wat een gewauwel sloeg ik uit, of dacht ik. Dacht ik of was ik aan het praten? Ik wist het niet meer. Hoe lang hing ik hier al?
Mijn ogen schoten open, in rap tempo kelderde ik naar beneden. Wat een opluchting, het was gewoon zo’n droom waaruit je vallend ontwaakt. Wat, een waterbed? Nee joh, doe niet zo gek. Gewoon…
“Oh, kom op!”
Nog even en ik zou het met lijken en puin gevulde water raken. Goed! Laat het maar voorbij zijn, ik ben er klaar voor! Breek mijn lichaam, kom op! Alsjeblieft...
Rats! Een pijnscheut terwijl een tak mijn kleren deels scheurde. Daar hing ik, bungelend boven het water.
Hield het dan nooit op?
Een mooi verhaal Oyarsa. Het…
Lid sinds
6 jaar 9 maandenRol
Een mooi verhaal Oyarsa. Het lijkt heel onwezenlijk en toch geloofwaardig. Wat het nog onwezenlijker maakt is 'weet je wat enz' (verzet heeft geen zin)
je verhaal is beeldend
En: 'Hoe lang werd ik al gedragen?' de tijd lijkt ook verdwenen in de storm.
een puntje van kritiek: 'Toen kwam de wind' dat 'toen' vind ik jammer.
en: 'Met bloed doordrenkte lijken..' dat geloof ik niet