#346 - Beer Broer
‘Hé Broer, die man daar heeft ook een beer,’ hoor ik opeens voor me. Zit ik net even te rusten, ogen dicht, op mijn vaste bankje naast de rozenstruiken en dan komt er weer zo’n kind. Zeker ontsnapt uit die basisschool bij de ingang van het park. Ik open even een oog en zie twee, ongeveer even grote, gestalten voor me in het zonlicht staan. Ik doe nog een oog open en zie nu een gejurkt meisje van een jaar of tien met een levensgrote teddybeer in haar armen. Naast me ligt Beer licht grommend op de grond, getriggerd door die reuze teddybeer, bijna groter dan hijzelf.
‘Dat is geen beer, meisje, dat is mijn hond,’ mompel ik. ‘Maar hij heet wel Beer.’
‘Nou, die Beer van jou ziet er anders wel uit als een beer,’ zegt het meisje op een wat eigenwijze toon. ‘En die van mij is mooier, vindt ik toch wel.’
Beer gromt weer even. Hij is het daar blijkbaar niet mee eens, staat langzaam op en begint eerst aan de teddybeer te snuffelen en daarna aan het meisje. Die schrikt even van die reusachtige Newfoundlander die nu vlak voor haar staat. Beer is inderdaad nog groter dan haar teddybeer.
Dan zet het meisje de teddybeer op de grond bij Beer en komt naast me op het bankje zitten. Beer geeft het beest een lik en gaat weer liggen.
‘Maar ik vindt jouw Beer ook wel lief hoor,’ zegt het meisje. ‘Waarom zit je hier eigenlijk?’ vraagt ze opeens.
‘Dat kan ik jouw ook wel vragen. Wat doe jij hier met die beer? Heeft die ook nog een naam?’
‘Jawel, mijn beer heet Broer.’ Ze ziet waarschijnlijk dat ik wat verbaasd kijk.
‘Ik heb altijd een broertje gewild, maar die komt maar niet. Deze heeft mijn vader vorige week op de kermis gewonnen en toen heb ik hem Broer genoemd.’
‘Dus dan hebben we hier hond Beer en beer Broer,’ vat ik de situatie samen. Beer kijkt op bij het horen van zijn naam. Het meisje begint eerst te giechelen en dan steeds harder te lachen terwijl ze het snel achterelkaar probeert uit te spreken.
‘Hond Beer en beer Broer, hond Beer en beer Broer, hond Beer en beer Broer…’
‘Hoe heet jij dan?’ probeer ik haar te onderbreken. Ze blijft giechelen en rolt van plezier bijna van het bankje af.
‘Zus, ze heet Zus,’ klinkt een diepe stem voor me op de grond. Ik kijk rond maar zie verder niemand. Behalve dan beer Broer en hond Beer. En mijn hond Beer praat niet. Het zal toch niet… Jawel dus.
Het meisje, dat blijkbaar Zus heet, is een beetje tot rust gekomen. Ze kijkt me nu ernstig aan met haar grote kinderogen.
‘Hij kan praten. Had ik dat nog niet verteld? Dat vindt ik fijn. Dan heb ik tenminste iemand om mee te praten. Nu gaan we weer verder. Hoi. ’ Ze springt van het bankje af, pakt beer Broer om zijn middel en loopt verder het pad af. Beer Broer kijkt me nog even aan en het is net alsof hij me een snelle knipoog geeft.