De wind
Languit op het strandbed, liggend op haar rug. Zon en wind op haar huid. Een zacht briesje, onrustig, golfend in willekeurige routes, strelend over haar lijf. Dwarrelend van haar voeten naar haar hoofd en weer terug. Eerst nog óp haar huid, maar de streling maakt nu ook onderhuidse routes. Met haar onderbuik als zenuwcentrum, verdelen langzame heupbewegingen de stroom door haar lijf. Armen blijven roerloos liggen, al schreeuwt nu alles om aanraking. Niets doen, doet inmiddels bijna zeer, als een ijsje plotseling ijskoud op haar buik wordt gelegd. Het ‘o-zo-grappig’ grapje van haar lief maakt alles ineens windstil.