#310 Thuis
Ze is 9. Ze weet dat ze blij moet zijn. Ze voelt dat papa en mama heel opgelucht zijn. De broeierige sfeer is opgeklaard in het noodgebouw waar ze woont. Hun zenuwachtige gefluister is gestopt. Haar ouders mopperen zelfs niet als de twee buurjongens met elkaar op de vuist gaan, daar op het kale terrein met de slagboom.
Morgen krijgt ze een nieuw huis, een flat met drie kamers en een balkon. Zij en haar zusje krijgen samen een slaapkamer. Morgen gaat ze naar het nieuwe dorp, waarvan ze de naam niet kan uitspreken. En daar mag ze echt blijven wonen.
Als de juf van de kinderclub vandaag vraagt hoe het gaat, kijkt ze wat peinzend naar beneden. Iedere week zegt ze: "Goed." Vandaag zegt ze: "Nieuw huis". Ze doet een beetje stoerder en een beetje vrolijker dan ze zich voelt.
Snel grijpt ze haar vriendin bij de arm en trekt haar erbij. Haar vriendin die al veel langer op terreinen met slagbomen woont en nog niet weet of ze een huis krijgt. Haar vriendin die al zo goed de taal beheerst, en vertaalt: "Ze is heel blij, juf". En na een korte aarzeling: "Maar ook een beetje bang. Ze weet niet hoe het daar is. Daar zijn haar vriendinnen niet en daar spreken de meisjes geen Arabisch, op de nieuwe school".
Dan draaien de vriendinnen zich om. Ze zingt en lacht en danst. Ze kibbelt en speelt. Ze zingt zo goed als ze kan met haar groepje meisjes een Nederlands liedje van Kinderen voor kinderen, dat ze op school geoefend heeft. Ze zingt ook een oud Arabisch liedje. "Meer liedjes, juf?
Dan huppelt ze weg, hand in hand met haar vriendin. "Dag juf, dag! Nieuw huis, juf!"
Dag dapper meisje met je nieuwe thuis.