310 De man aan de zijlijn
De man aan de zijlijn
Hij zat het liefst in het uiterste hoekje van zijn bos, voor iedereen verscholen. De stilte werd alleen gevuld met het geluid van de vogels die hij kende en het kraken van kleine takjes als teken van leven. De wind in de boomtoppen, hoog boven hem.
Lang geleden had hij dit paradijs gevonden. Tot dan had hij zich aangepast aan de maatschappij. Geld verdiend, verzekeringen afgesloten en zijn auto gepoetst. Alles met steeds meer tegenzin. Tot hij niet meer kon.
Hij had dit stuk grond met het oude zomerhuis gekocht en vertrok met het weinige dat voor hem van waarde was. Zijn flat in de grote stad hield hij aan. De post, en alle andere lijntjes die hem nog verbonden met zijn oude leven, vielen dáár op de mat.
In het bos had hij niemand nodig, en niemand hèm. Zijn hond was zijn enige vriend.
Hij ging steeds minder vaak terug naar de stad. Betaalde de rekeningen van de afgelopen tijd, meer lag er meestal niet. Geen kaartjes, geen brieven, alleen af en toe een rouwkaart. Als ze wat van me willen, dan melden ze het wel, dacht hij. Maar niemand meldde zich.
Zijn huisje in het bos was niet meer dan een houten bouwkeet. Het gaf hem een dak boven het hoofd dat hij deelde met zijn hond en de bewoners van het bos. Het bos kon vrijelijk haar gang gaan: bereklauw en vogelkers voelden zich prettig rond de keet. Muizen, ratten en vlooien gingen ongestoord naar binnen. De man had er geen last van.
Het hout van het dak begon het eerst te rotten. Toen het begon te lekken legde hij er een stuk golfplaat op. Dat voldeed. Daarna gaf het peertje in het plafond het op. De deur sloot niet meer. En wat ooit een zacht en warm bed was, waar hij nog de liefde had bedreven met een vrouw die al weer jaren uit zijn gezichtsveld verdwenen was, was langzamerhand verworden tot een half vergane hoop geuren en kleuren.
Hier wilde hij sterven, ooit. Liefst ongemerkt in het bos.
Toen de tijd daar was floot hij zijn hond, die moeizaam opveerde. Het dier zag geen boodschappentas die een korte wandeling betekende en geen stevige tak uit het bos die een langere wandeling beloofde, dus liep hij volgzaam richting station. Hij hoefde niet mee te gaan, maar ze waren onafscheidelijk.
De trein nam hen als vanouds mee door de bossen, langs de velden, en door de steeds dichtere bebouwing. De grote stad bruiste, maar de man liep rechtstreeks naar zijn flat. Hij keek tevreden door de ruimte, die bijna leeg was. Op de mat lag een dikke envelop met daarin een bescheiden stapeltje rouwkaarten. Zonder grijze rand, zoals hij het wilde. De rekening viel mee.
Terug in de trein vlijde de hond zich neer naast de voeten van de man.
Hallo Maria Anna, Wat een…
Lid sinds
4 jaar 10 maandenRol
Hallo Maria Anna,
Wat een mooi verhaal heb je geschreven. Heel prettig om te lezen. Heel bijzonder hoe je in zo weinig woorden toch iemands leven voor een groot deel kunt beschrijven.
In deze zin: met een vrouw die al weer jaren uit zijn gezichtsveld verdwenen was is 'alweer' één woord, dacht ik.
Dag Vincent, Bedankt voor…
Lid sinds
6 jaarRol
Dag Vincent,
Bedankt voor je reactie. Fijn dat je het met plezier gelezen hebt. Ik zie inderdaad dat alweer aan elkaar geschreven moet worden. Het zal niet meevallen om dat af te leren, ik doe dit al lang zo, en zie nu op taaladvies.net dat al lang hier in ieder geval niet aan elkaar moet. Dank je!