#223 winters sprookje
Een straffe wind jaagde over de kale vlaktes en overstemde het huilen van de baby die, luttele minuten oud slechts, van zijn moeder weggenomen werd en in doeken gewikkeld meegegeven aan de ruiter wiens zwarte paard reeds sinds de vroege avond paraat had gestaan. In volle galop denderden zij weg, het dorp achter zich latend, koers zettend naar de donkere bossen waarachter men de Bevroren Bergen wist te liggen.
De dorpelingen vermeden gewoonlijk de Bevroren Bergen, waar zij geloofden dat een heks woonde. Een toverkol wier hart zo ijzig koud was, dat zij het eens bloeiende gebergte met enkel haar aanwezigheid versteend had. De ruiter reed echter onverschrokken voort, de kostbare bundel onder zijn mantel verstopt. Hij minderde zijn vaart minimaal bij het betreden van het bos. Dorre takken kraakten onder de hoeven van zijn paard en een pad was moeilijk te ontwaren tussen de dicht opeen woekerende bomen, maar voorovergebogen over zijn nek, fluisterde hij het dier moed in om door te blijven gaan en vooral niet te talmen.
In andere tijden zou de zon reeds opgegaan zijn voordat hij zijn doel bereikt had, maar het was juist omdat dit niet meer gebeurde, dat hij deze barre tocht ondernam. Aan de overzijde van het bos, aan de voet van de bergen, vond hij de grot waar de overlevering hem geplaatst had. Ijspegels hingen af van de gewelfde ingang, hun scherpe punten dreigend als tanden in een opengesperde bek. Hij voelde de rilling door zijn paard trekken, klopte het dier op de schouder en stapte af. Hoewel het overal elders geduldig op zijn meester wachtte, was het dier hier onrustig, probeerde te steigeren en om te draaien, zodat de ruiter hem met moeite aan een boom vastbond voor hij zelf de laatste meters te voet aflegde.
Hij waagde het niet de vrouw te roepen, maar was zich bewust van haar aanwezigheid in de schaduwen van haar grot. De kou klauwde naar zijn borstkas toen hij zijn mantel opensloeg. Hij zakte op één knie en nam het kind op zijn beiden handen. Zonder te kijken strekte hij zijn armen en boodt zijn offer aan de duisternis, vurig hopend dat ze gelijk hadden gehad en zijn handelingen de juiste waren, want het kind was het zijne en hem innig dierbaar.
Een gedaante maakte zich los uit het donker. Haar voetstappen schraapten over de rotsvloer, haar rokken kraakten. Een bleke klauw stak uit haar gewaad naar het kind, sloeg de doeken waarin het gewikkeld was open. De ruiter prevelde onhoorbaar. Hij vreesde dat bevriezen nog het minst erge was dat zijn kind nu kon overkomen en bedwong de aanvechting hem weer aan zijn hart te drukken en zo spoedig mogelijk weg te rijden van hier. Maar zijn dappere vrouw had gelijk gehad.
De aanblik van het onschuldige kind deed het hart van de heks smelten. Weldra drupten de pegels van het plafond en begonnen de bomen weer uit te lopen. Bij het licht van de opgaande zon reed de ruiter naar huis, waar hij voorbijreedt aan alle felicitaties van de dankbare dorpelingen, om allereerst zijn zoon veilig aan de boezem van diens moeder te brengen.
Wat een mooi sprookje,
Lid sinds
9 jaar 8 maandenRol
Bedankt, Nynke. Ik heb wel
Lid sinds
10 jaar 8 maandenRol
Schrijvenmaar, wat een mooi
Lid sinds
13 jaar 9 maandenRol
Schrijvenmaar, … met
Lid sinds
11 jaar 7 maandenRol