Refjoedjie, no? #177
Ik heb Klaas Steendam zijn hele leven gekend. Zijn ouderlijk huis stond in dezelfde straat als het mijne en na ons pensioen woonden we beiden weer in onze geboorteplaats. Klaas was een kleine man op grijze wandelschoenen die weigerde zich ergens over te verwonderen, zelfs niet in de laatste dagen van zijn bestaan.
Zo stapte hij gemoedelijk over de vluchtelingen heen die ineens op de trottoirs van onze stad lagen, gewikkeld in kleurige slaapzakken. Ze kwamen uit de streken rond de Nevadawoestijn in Amerika en vertelden niemand waarvoor ze zich verscholen in ons land, of zich in elk geval probeerden te verschuilen. Klaas haalde zijn schouders op, stopte hen wat geld toe en keuvelde over de drie jaren die hij zelf in het buitenland had doorgebracht, toen hij lesgaf in het Vlaamse Mechelen.
Op woensdagmiddagen paste Klaas op zijn kleinzoontje, Jesse. In die tijd waren mensen nog graag in de buitenlucht en we spraken vaak af bij de ingang van het park. Op de bewuste dag was het licht fel, giftig geel als op een zonnige dag bij naderend onweer. Het water van de vijver schitterde.
‘Er zijn geen eenden’, zei ik verbaasd tegen Klaas, die bedaard knikte. Jesse rende om ons heen en deed een vliegtuig na, een plastic zak met brood in zijn hand.
‘Ga maar naar het speeltuintje’, zei Klaas. ‘Opa komt zo. ’
Het houten bankje waar we altijd op zaten, was kurkdroog. Klaas pakte de krant uit zijn rugzak, ik luisterde naar een gezoem dat uit de struiken leek te komen. Klaas hield zijn hoofd schuin en verklaarde dat het een aggregaat van de plantsoendienst was. Ik legde mijn achterhoofd tegen de rugleuning van de bank.
‘Kom eens, opa!’, schreeuwde Jesse. Ik opende mijn ogen en voelde het licht steken op mijn netvlies. De straling van de zon leek recht op ons af te komen, onbelemmerd door de dampkring, precies zoals tegenwoordig het geval is.
‘Een ruimteman!’ Jesse sloeg ongeduldig op de arm van zijn grootvader. Zijn ogen waren groot, hij kauwde op de binnenkant van zijn wangen. Hij trok Klaas mee naar een border met laurierstruiken waar ze zich doorheen wrongen.
Ik stond op, strekte mijn benen en slenterde achter hen aan. Op een plek waar twee struiken aan elkaar grensden, boog ik de takken uit elkaar. Klaas en Jesse stonden op een kleine open plek onder een kastanjeboom, hun gezichten naar een nieuwe rij van dichte struiken.
‘Hier!’ Jesse sprong op en neer.
Klaas boog stram voorover. Naast zijn voeten zag ik een bobbelige hoop zilverkleurige folie liggen, ongeveer zo groot als een dekbed.
‘Rustig maar, Jesse,’ zei Klaas. ‘Niets om van te schrikken. Natuurlijk weer een vluchteling, ze liggen overal.‘
Ik zie nog voor me hoe Jesse de broekspijp van zijn opa vasthield.
’Zal ik hem het brood voor de eendjes geven?’ vroeg hij.
‘Als jij dat wilt.’ Klaas zakte door zijn knieën en maakte aanstalten om de folie op te tillen terwijl hij suste: ‘Refjoedjie, hè? No home, no?’
Iedereen kan zich vergissen. Ik betwijfel of nog tot Klaas is doorgedrongen dat het zilveren dekbed zich oprichtte en veranderde in een bliksemend wezen dat als een tornado rondwentelde. Een storm stak op, zand en steentjes sloegen tegen mijn gezicht. Met mijn arm voor mijn ogen schuifelde ik weg. Ik slaagde erin me onder een struik te rollen. Toen ik eindelijk weer opkeek, de smaak van aarde in mijn mond, waren Klaas en Jesse weg.
Je hebt een prettige
Lid sinds
10 jaar 7 maandenRol
Dank je wel, dat is leuk om
Lid sinds
6 jaar 9 maandenRol
Welkom hier Maria, leuk dat
Lid sinds
7 jaar 8 maandenRol
Dag MariaA, Wat een spannend
Lid sinds
16 jaar 5 maandenRol
Eigenlijk sluit ik me aan bij
Dank voor jullie reacties en
Lid sinds
6 jaar 9 maandenRol