169
De theedoek wapperde in de gure novemberwind aan zijn vishengel.
Het was zijn dag niet; de vissen wilden niet bijten, de wind verkleumde hem tot op het bot en tot overmaat van ramp was de theedoek, waarin hij steeds zijn brooddoos en thermos knoopte, gaan vliegen. Hij had met een behendige zwaai van zijn hengel nog net zijn theedoek uit het water kunnen vissen, voor het een roemloos einde kende in het donkere water.
Feitelijk de theedoek van zijn vader. Net als hij had Leo de gewoonte overgenomen zijn lunch in een theedoek te knopen. Vader was er niet meer en Leo had nu een hengel teveel bij. Maar door de hengel van zijn vader mee te nemen en de oude, versleten theedoek, was het alsof hij niet alleen was. Vader over zijn schouder meekeek en hem stilzwijgend aanmoedigde als hij eens een grote vis ving. Tijdens de picknick werd de theedoek met thermos en brooddoos, netjes uitgestald op de vissersmand. Met de mand tussen hen in verorberden ze dan de boterhammen en dronken langzaam om beurten de hete koffie op uit die ene thermoskop. Hij miste zijn vader. Hij haalde lijn en theedoek binnen en besloot de brooddoos aan te spreken. Met een liefkozend gebaar legde hij de natte theedoek over de mand en zette er de thermos en brooddoos op. Hij nam een slok van de koffie en wilde de beker al doorgeven…vader zou hem niet aanpakken. Plots sloot het handje van zijn zoontje zich om de kop.