#114 Leeggelopen
Als hij in een kist lag met zijn ogen dicht, zou niemand nog zijn pols voelen voor het deksel er wordt opgeschroefd. De man staat kromgebogen voor het bord met de bustijden. Lange, loodgrijze slierten haar zijn over zijn schedel naar achteren gekamd. De huid in zijn gezicht is grauw, alsof hij zojuist uit een aswolk is opgedoken. De kringen onder zijn ogen lijken met houtskool aangebracht. Als de snavel van een gier kromt zijn neus zich boven de ingevallen mond.
Zijn jasje is van geruite tweed. In de open kraag van een smetteloos wit overhemd glanst een bordeauxrode choker. Een messcherpe vouw deelt zijn pantalon in tweeën, eindigt op glimmend gepoetste brogues. Het zijn de kleren van een grotere man, met woeste manen en een heersersblik. Een man die is leeggelopen in het slangetje dat van zijn neus naar een plastic tasje loopt, dat hij vastklemt in een knokige klauw.
Een bus dendert langs, jonge vrouwen met vleugeltjes van gaas op hun rug en zilveren kroontjes op hun hoofd vallen elkaar schaterlachend in de armen, een meeuw grist brood uit de hand van een peuter. De man keert zich af van het bord en schuifelt naar een bushalte. Hij gaat ergens heen. Ik, goddeloze nihilist die leeft alsof tijd gratis is, bid dat daar iemand op hem wacht die zijn dagen het leven waard maakt.
Wauw, wat een mooie
Lid sinds
8 jaar 3 maandenRol