#58 Icarus
Icarus voelde de zon op zijn huid prikken, de wind onder zijn vleugels. Oppermachtig voelde hij zich. Hij keek omlaag en zag zijn vader nog maar net. Hij lachte en maakte vaart door harder met zijn vleugels te klappen, razendsnel vloog hij door de lucht. Hij hoorde zijn vader roepen: denk eraan, niet te hoog, niet te laag. Hij zou het niet vergeten, ze gingen een nieuw leven beginnen in Athene. Ze zouden ontvangen worden als goden, zoals ze over de zee aan waren komen vliegen, met reusachtige vleugels. Een beetje hoger kon wel, het was niet warm, de was zou niet smelten. Genietend kneep Icarus zijn ogen dichter en hief zijn hoofd op naar de zon. Toen gebeurde het. Hij opende zijn ogen en keek. Een flits, geel, oranje. Hij keek omlaag naar de zee maar er was geen blauw. Voor Icarus in de gaten had dat hij niet meer met zijn vleugels klapten, voelde hij de spatten zout water op zijn gezicht. Maar de was smolt niet, vader..