#50 Een kind in een boom
Nietsvermoedend loop ik met onze hond door het park als ik plotseling: ‘Mama!’ hoor roepen. Ik kijk om me heen, maar zie geen kind. De stem lijkt trouwens veel op die van mijn dochter.
‘Nee, mama! Hier! Kijk, hierboven!’
Ik richt mijn blik hoger en draai me om. Daar lijkt iets te bewegen tussen de bladeren en takken van een kastanjeboom.
‘Sentje, wat doe je daar?’
’Senna heet ik mamma! Geen Sentje.’
Even twijfel ik of uit zal leggen waarom ik haar zo noem. Dat het niet slecht bedoeld is, dat ik haar juist zo noem omdat ik van haar houd. Maar ik leg het niet uit, want zij heeft mij iets uit leggen. Waarom zit ze in die boom? Ze staat op de derde zijtak en als ze iets lager klimt, kan ze er uitspringen. Ik kijk in het rond of ik anderen kinderen zie, maar nee, ze zit daar moederziel alleen. Ik kijk naar de boom en vraag me af hoe ze er in geklommen is. De stam is eerst recht en ruimschoots boven haar lichaamslengte begint een zijtak. Ze kan er niet alleen ingekomen zijn. Iemand moet haar hebben geholpen. Ik kijk nogmaals om me heen. Misschien houden kinderen zich ergens verstopt? Kinderen die elk moment het uitproesten van het lachen. Eerlijk gezegd is het wel een komisch gezicht, want met elke seconde dat ik geen actie onderneem, zie ik het gezicht van Sentje steeds verongelijkter kijken, zelfs haar kin begint een beetje te trillen. Inmiddels is ze op de tak gaan zitten en bungelen haar benen als een slappe lappenpop onder haar. Ik kan vragen hoe ze in die hoge boom is gekomen, maar belangrijker, hoe komt ze er weer uit? Ik zou er pal onder kunnen staan en haar opvangen. Al denk ik dat Sentje mijn vangkunsten niet voldoende vertrouwt, dus leg ik het ook maar niet voor. Zal ik de ladder uit het tuinhuis halen? Ik kom dichterbij en zie tussen het hoge onkruid onze ladder liggen.
‘Waarom zeg je dat niet meteen?’
‘Omdat ik geen Sentje heet, mama.’