Opdracht #17 Klaas de Haas
Met mijn laatste krachten, ga ik op het zonnige terras zitten. Stilte wil ik, rust om me heen. Schaduw van een plataan en niet van een parasol. Het is warm en ik transpireer overvloedig. ‘Een biertje alstublieft, van de tap en ijskoud,’ zeg ik tegen de ober die vroeg wat ik wilde drinken.
Vijf minuten later, wat duren vijf minuten lang als je dorst hebt, komt de ober terug, zet het pilsje voor me op een kartonnen viltje en zegt: ‘Dag Mien, herken je me nog?’
Verbaasd kijk ik omhoog naar zijn gezicht. Er komt niets los bij mij, laat staan dat ik weet wie hij is en hoe hij heet. Hoe pak ik dat aan. Mijn god, ik heb dorst. Eerst een slok voordat ik antwoord geef: ‘Dank u, heerlijk in dit weer. Maar, ik begrijp dat ik u zou moeten kennen en dat is niet zo. Mijn naam heb je goed, dat weer wel.’
Glimlachend bekijkt hij mij van boven naar beneden. Daar houd ik niet van. Vleeskeuring van een onbekende. Ik ben geen koe: ‘Zou u me willen zeggen hoe u heet en waar u mij van meent te kennen, én stop ermee mij uitvoerig met uw ogen uit te kleden,’ zeg ik op besliste toon.
Nog steeds glimlachend zegt hij: ‘Mien, we zaten toch samen op de middelbare school, weet je dat niet meer? Klaas de Haas, zoals men mij noemde.’
‘Nou Klaas, dan heb je de verkeerde voor. Ik heb nooit op een gemengde school gezeten, daar kun je me niet van kennen.’
‘Ach, er zijn zoveel meisjes die Mien heten. Een gokje op zijn tijd moet kunnen. Jammer, deze keer heb ik pech, of wilt u vanavond toch ergens met me eten?’
Als blikken konden doden, viel hij hier ter plekke op de grond. ‘Donder op, ik ken je niet. Mijn twee pilsjes zijn met de vleeskeuring betaald.’