Cocktailschrijfwedstrijd - Woo Woo
Woo Woo
(door Herman Boerefijn)
Ben keek zorgvuldig naar zijn bewegende voeten terwijl hij de zacht zoemende draaideur volgde. Vier jaar geleden, op de dag van de feestelijke heropening van het café, was het lelijk mis gegaan met de draaideur. Ben had nog nooit een ruimte via een elektrische draaideur betreden en in zijn haast - het orkest binnen had al ingezet - begon hij het loom draaiende gevaarte vooruit te duwen. De deur stokte, Ben struikelde en terwijl de deur weer begon te draaien, werd zijn hemdsmouw gegrepen en de onverbiddelijk voorwaarts draaiende deur sleurde hem langzaam het naar verf en vernieuwing ruikende café binnen. De muziek kwam tot een aarzelend einde en iedereen keek zwijgend naar de spichtige man met de brede groeven in het voorhoofd die zacht kermend op de vloer lag.
‘Hein.’
‘Ben.’
Hein Togen, de uitbater van het café, plaatste het jeneverglas en slofte moeizaam terug naar de bar. Ben keek zijn jeugdvriend na. Heins overgewicht begon de laatste tijd dramatische vormen aan te nemen. Nieuwe bezoekers van het café bleven soms lange tijd stil naar het kolossale lichaam van de man achter de bar kijken. Tijdens de lange, doelloze autoritten die Ben met Hein maakte - ritten waarbij weinig gesproken werd - luisterde Ben noodgedwongen naar het monotone, angstaanjagende gepiep dat uit Heins longen omhoog kwam. Tirades van de kastelein eindigden tegenwoordig steeds vaker in langdurige hoestbuien.
Op deze vroege zaterdagmiddag was het een stil uur in het café. Twee vrouwen, met zware wandelschoenen, zaten naar elkaar toegebogen over een tafel naast de bar. De jonge vrouw praatte vinnig en keek haar partner doordringend aan. De oudere van het stel dipte met haar vingertop de laatste kruimels appeltaart van een bordje, luisterde welwillend en knikte af en toe. Hein had zijn terugreis naar de tapkast volbracht en maakte lome bewegingen met een doek over het hout van de bar. Ben keek peinzend naar de muur tegenover hem. Hij nipte van de jenever en dacht aan zijn 50e verjaardag, volgend jaar oktober. Hoewel de mijlpaal nog ruim anderhalf jaar verwijderd was, zag hij er erg tegenop. Vluchtplannen ontwikkelden zich in zijn hoofd en namen de laatste weken bizarre vormen aan. Maar Ben wist dat van alle ontwijkingtactieken niets terecht zou komen. Hij zou thuis blijven en de dag die zijn moeder voor hem zou organiseren gelaten ondergaan. Ben zuchtte en leegde zijn glas.
De draaideur zoemde weer en liet een vrouw toe in het café. Ze droeg een lange zwarte jas, te veel voor het opwarmende voorjaar buiten. De vrouw keek om zich heen en richtte haar ogen, heldergroen, op Ben. Moeiteloos bewoog ze op zeer hoge hakken naar zijn tafeltje. Ben, zoals altijd in de omgang met vrouwen van een bepaald allooi, voelde een lichte paniek in zich opkomen.
‘Pardon, ik was hier voor de havezate, maar is die dicht of zo?’
De havezate Ensingh, een bouwwerk uit de 17e eeuw, was de parel van Annerden en de voornaamste, ja, enige toeristische trekpleister van het dorp. In de noordvleugel van het gebouw was een klein museum gevestigd, gewijd aan werk en leven van de schilder Jan van Houbraken. Ben schraapte zijn keel en keek de vrouw voorzichtig aan.
‘Ze zijn met een renovatie bezig; tot september is er maar een deel open en dan alleen op zondagen’, zei Ben. Zijn stem piepte. De vrouw keek teleurgesteld en overdacht enkele ogenblikken haar situatie.
‘Is er nog iets anders dat de moeite waard is om te bezoeken?’ Ben vond haar stem krachtig. Hij dacht na over het dorp waar hij was geboren, opgegroeid en na zijn scheiding weer was teruggekeerd. Langzaam schudde hij het hoofd.
De vrouw keek op haar horloge en zuchtte.
‘U bent met de bus zeker?’
De vrouw keek naar de stoel aan de andere kant van Bens tafeltje.
‘Mag ik?’
Ben voelde zijn keel dichtsnoeren. Hij knikte.
De vrouw stelde zich voor. Ben noemde zijn naam en kreeg een stevige handdruk. Hein was naast het tafeltje komen staan en keek Ben en de vrouw zwijgend aan.
‘Eu... wilt u misschien iets drinken?’ vroeg Ben.
‘Zeg maar je en jij hoor. En ja, ik wil graag een Woo Woo.’
Er viel een stilte. Ben keek hardnekkig naar het korte, hoogblonde haar van de vrouw. Heins longen piepten zacht.
‘Een wat?’ vroeg de kastelein.
‘Een Woo Woo’ zei de vrouw. ‘U doet toch wel cocktails?’
Hein keek haar vuil aan.
‘Eu…een Cosmopolitan, maar dan met perziklikeur dus…’
‘…en niet uit een martiniglas…’, voegde ze er voorzichtig aan toe.
‘Natuurlijk’, zei Ben. ‘Doe mij ook maar een Woo Woo.’
Hein keek hem verbijsterd aan.
De vrouw praatte gemakkelijk, het ging veel over haar zelf en Ben voelde het ongemak in zijn hoofd slinken. Hij keek in de heldere ogen van de vrouw en zag uit een ooghoek Hein die met duistere blik in een glimmend nieuw exemplaar van de Geïllustreerde Cocktail Encyclopedie tuurde.
Ben beantwoordde de vragen over het dorp waar hij woonde en luisterde naar de vrouw die over zichzelf praatte.
‘Zo, twee Woo Woos’ zei Hein venijnig. Ben keek angstig naar het lichtrode drankje in het eigenaardige glas.
De vrouw hief het glas en toostte. Ben nam een voorzichtige slok. Het drankje was zoet en droog, de smaak viel hem eerlijk gezegd niet tegen. De vrouw praatte verder, Ben ving op dat ze projectmanager was en hij stelde enkele vragen over de projecten die ze managede. De vrouw stelde dit zichtbaar op prijs en weidde enthousiast uit. Ben keek naar de snel bewegende, rood gestifte mond.
Na een half uur en nog twee Woo Woos stond de vrouw op om haar bus te halen. Ben kreeg een hand en opgelucht zag hij de vrouw vertrekken. Hein doorbrak de nieuw gevallen stilte.
‘Mogen de Woo Woos op de rekening, Ben?’
Hij noemde het bedrag dat de vier cocktails kostten en Ben kromp ineen.
De kastelein schudde het hoofd en bracht een jenever.