Allineas en vlotheid
‘ Kutlijf’ roep ik wanneer ik wakker word, ik sleep me de trap af. De stoel in de keuken staat uitnodigend op me te wachten. Ik steek een sigaret op, de krampen verdwijnen langzaam uit mijn lijf. Nog even geduld en het gaat weer wel, weet ik uit ondervinding. ‘ Hittegolf legt half Europa lam.’ kopt de krant. Ik zoek het kruiswoordraadsel in de krant en hoop dat ik dit maal mijn geschrift wel kan lezen. Er is geen brood meer.
‘Vlug, mijn hond zit nog binnen!’ roept de reddeloze bewoner. De brandweerlui rollen de slangen uit en koppelen ze aan de waterkranen. De vlammen komen al uit het dak. ‘Die heeft toch ook geen geluk; vorig jaar is zijn vrouw gestorven en nu dit.’, zegt mijn buurman die alles staat te filmen met zijn smartphone. ‘Dat gaat veel views opleveren op Facebook.’ ‘Och man, doe die telefoon weg, ramptoerist!’, snauw ik hem toe. Buurman verdwijnt al filmend uit mijn zicht.
‘Sooi!’ De bewoner loopt huilend naar de brandweerman die de hond als een baby in zijn armen draagt . ‘Dank u, meneer.’ Het slachtoffer neemt de hond over, de redder in zijn kielzog. Ik zie een lichte kwispel in de staart van de hond. ‘Gelukkig’ denk ik en draai me om naar huis te wandelen.
Thuisgekomen zet ik de jerrycan neer om deur te openen. ‘Jerrycan??’ Vanwaar komt die ineens? Ik kan me niet herinneren waar en wanneer ik die jerrycan gehaald heb. De bel gaat. Er staan twee agenten op de stoep. ‘Goedemiddag meneer, zouden wij u een paar vragen mogen stellen? ‘Natuurlijk’ zeg ik en bied ze een tas koffie aan. ‘U weet dat er vanmorgen een brand was in de Gasstraat?’ ‘ Ja’, zeg ik, ‘ ik passeerde er toen ik van de bakker kwam en bleef even staan kijken, maar ik ben vrij weggegaan.’ ‘ Wel’, vervolgt de agent, ‘in een filmpje dat op Facebook circuleert bent u te zien met een jerrycan. Wij vroegen ons af wat u daar deed met die jerrycan en waar is die nu?’ Ik moet het antwoord op beide vragen schuldig blijven.
Ik stap het kantoor van dokter Vandenberg binnen. Hij is er nog niet. Ik wacht. Aan de muur hangt een schilderij van Klimt, de naam ontglipt me. ‘ Dag meneer Vandevelde, hoe is het vandaag met ons?’ ik heb er een hekel aan als mensen vragen het ‘ons’ is. Alsof we een stelletje zijn. ‘ Dat kan stukken beter, dokter, s morgens zijn mijn ledematen zo stijf dat ik amper van de trap raak.’ zeg ik, ‘ ook het schrijven wordt met de dag moeilijker .’Vandenberg neemt notities en kijkt op ‘ Ik heb echt geen idee, maar we gaan dit verder onderzoeken.’ Ik vraag de verpleegster of ze bloed bij u prikt.’ De rondborstige verpleegster komt vanachter haar desk met een nierbekken in haar handen. ‘Bel ons morgen op voor de uitslag.’ zegt de verpleegster met de mooie borsten.
‘Tja’ zeg ik ‘ ik weet ook niet wat ik daar met die jerrycan stond te doen.’ ‘ Ik weet nog dat ik naar de bakker ben geweest en toen ik thuiskwam, had ik ineens een jerrycan vast.’ vertel ik de agenten, ‘ Ik ben nog even gaan zitten op de bank voor de bakker, ik stap de laatste tijd zo slecht en dan is een bank af en toe welkom. En het brood moet ik dan laten liggen hebben bij de brand want toen ik thuiskwam, had ik enkel de jerrycan bij.’ Ik zie aan hun blik dat ze me niet geloven. Ik geloof het ook niet. ‘Dat is wel een heel raar verhaal, meneer, we gaan dat zeker checken bij de bakker en de buren.’
s Anderendaags bel ik de dokter op. ‘ De praktijk van dokter Vandenberg, wat kan ik voor u doen?’ Ik herken de stem van de verpleegster. ‘U spreekt met Jef Vandevelde, ik bel voor de uitslag van mijn bloedonderzoek.’ ‘Momentje’ zegt ze, ik hoor haar tikken op het toetsenbord. ‘Ja, hier heb ik het, alles ziet er goed uit, alleen uw cholesterol staat een beetje aan de hoge kant.’ Ik maak een nieuwe afspraak.
Om negen uur s’ morgens loop ik het politiebureau binnen. ‘ Ah, ne stipte mens, zo hebben we het graag!’ zegt de baliemedewerker wanneer ik me aanmeld. ‘Goedemorgen, meneer Vandevelde, wij hebben navraag gedaan bij de bakker en die dacht u niet gezien te hebben en er zijn verschillende mensen die u hebben zien lopen met een jerrycan.’ zegt een inspecteur die ik nog nooit eerder zag. ‘ U zegt zich niet te herinneren dat u met een jerrycan in de Gasstraat liep.’ Ik voel me een klein kind betrapt op een leugen. ‘Ik kan me echt niets meer herinneren, dat gebeurt de laatste tijd wel meer, er is iets met me aan de hand.’ De inspecteur kijkt me smalend aan.
‘Meneer Vandevelde, bent u er weer!’ roept de rondborstige vanachter haar desk, ‘de dokter is er zo hoor.’ Ik neem het wetenschappelijk tijdschrift dat bovenop de stapel ligt. ‘ Jef, kom binnen.’ nodigt meneer doktoor me uit. Hij kijkt op zijn computer. ‘ Ja Jef, die hoge cholesterol hebben we snel opgelost met medicatie en een aangepast dieet, maar wat gaan we doen met dat andere probleem?’ ‘Ik hoopte dat u mij dat ging vertellen, dokter. Vandenberg vraagt hoe me het de laatste week verging. Ik vertel hem over het voorval met de jerrycan. Mijn arts stelt een opname in de kliniek voor. Ik stem toe.
Wanneer ik thuiskom en de sleutel in het slot wil steken, valt mijn oog op de jerrycan. ‘O, daar ben je!’ zeg ik tegen de kan, alsof ze me verstaat. Ik buk me om de op zete nemen. Ze is zwaar. Het opendraaien van de dop kost me veel moeite. De benzinegeur doordringt mijn neusgaten.
‘Goedemorgen, kan ik een inspecteur spreken?’ vraag ik aan de politiemedewerker. ‘Momentje alstublieft.’ zegt ze. Het ellendige wachtmuziekje. ‘ Met inspecteur Truyens.’ Ik schrik van de stem. ‘Uhm, goedendag meneer, U spreekt met Jef Vandevelde, ik bel in verband met de brand in de Gasstraat.’ zeg ik. ‘O, toevallig, ik heb het dossier voor me liggen, zegt u het maar.’ zegt de man, hij klinkt verrast. ‘ Ik ben de man van de jerrycan, ik heb ze gevonden en ze zat vol benzine.’ ‘Nu u daarover begint,’ begint de inspecteur, ‘we wilden u daarover nog bellen, maar u bent ons voor.’ ‘De garagist op tegenover de kerk heeft inderdaad verklaart dat u die dag benzine bent komen halen voor uw grasmachine. ‘En onderzoek heeft aangetoond dat het vuur is ontstaan door een verhitte frietketel. Ik leg de telefoon op, blij dat dit is opgeklaard.
Tijdens de rit naar Gent is het stil. Ik ben bang. Bang dat er iets ergs gevonden wordt. Iets definitiefs. ‘U ligt op kamer 413, op de afdeling neurologie.’ vertelt de ziekenhuismedewerker me vanachter haar bureau. ‘ Neem de lift naar het vierde en daar gaan ze u verder helpen.’ Er komt een verpleger op me afgelopen. ‘Bent u meneer Vandevelde?’ ik knik. ‘Dan mag u me volgen naar kamer dertien.’ ‘ Vandaag gaan we u nog met rust laten, maar morgen hebt u het ene onderzoek na het andere, zet u maar schrap!’ waarschuwt de vriendelijke blonde verpleger met bril. Ik installeer me aan mijn kant van de kamer en maak kennis met mijn kamergenoot. Hij heet ook Jef maar dan Peeters.
Scans, oogonderzoeken, bloedafnames volgen mekaar op. Ik word er moedeloos van. Net of ik een nummer ben in een gigantisch medisch laboratorium. Als een gewond, kwetsbaar vogeltje lig ik op mijn bed met de kraak witte lakens die ik na vier nachten zo verafschuw. ‘Het gaat niet goed met u é, mijnheer?’ vraagt de verpleegster die binnenspringt om mijn bloeddruk te meten. Ik schud mijn hoofd en doe moeite om mijn tanen te verbijten. ‘Ik zie het, weet u wat, ik heb gezien dat er vandaag geen onderzoeken meer gepland zijn voor u. Waarom gaat u geen wandelingetje maken door Gent, een terrasje doen. Even weg uit deze fabriek.’ Ik volg haar raad op. Het geeft me weer energie voor de rest van mijn ziekenhuisverblijf. De twee volgende dagen fladder ik door als een gezond vogeltje.
‘Er is niets verontrustend uit de onderzoeken voortgekomen, enkel uw hoge cholesterol, maar dat wist u al.’ weet de professor neurologie me te vertellen. Ik zit er verweesd bij, ik had zo gehoopt op een antwoord. ‘Ik ben niet zeker, maar neem deze pillen, tweemaal daags en dan zie ik u volgende maand terug.’ Het zal wel, denk ik teleurgesteld.
Een week later merk ik dat er iets is veranderd. Het gaan gaat soepel. De keukenstoel die ik voordien zo nodig had, staat nu nutteloos aan de keukentafel. ‘Hittegolf in Europa lijkt voorbij’, kopt de krant. Ik zoek het kruiswoordraadsel. Mijn geschrift is terug leesbaar.
Tijdens de rit naar Gent met mijn vader, praten we honderduit. ‘Dag meneer, hebben die pillen iets gedaan?’ vraagt de prof. ’T Zal nog niet!’ roep ik enthousiast, ‘ Ik sta soepel op, ik raak de dag door zonder stijve armen of benen en mijn geschrift is veel beter.’ ‘Ik kan ook meer onthouden’ ‘Dan denk ik dat u Parkinson heeft, want dat wat u neemt nu Parkinsonmedicatie.’ Ik ben blij, blij dat het monster nu een naam heeft. ‘Ik stel voor dat u nu verdergaat met de medicatie en als er nog iets is, dan horen wij het wel. Dag meneer Vandevelde.’
Ik huppel het ziekenhuis uit. Ik heb allang niet meer gehuppeld.