#223 De oude man en het roodborstje
Het duurde even voor de oude man het bedrag gepast bij elkaar had gesprokkeld. In zijn jaszak vond hij nog wat kleingeld, maar hij herkende de muntjes niet. Zonder de hulp van de caissière had het hem eeuwen geduurd. Hij voelde hoe ongeduldig de jonge moeder achter hem in de rij was. Toch was het niet druk in de winkel. Hij koos de tijden waarop hij zijn boodschappen deed zorgvuldig uit. Tijden waarop hij zo weinig mogelijk mensen in de weg zou zitten. Tijden waarop sommige mensen nog rust hadden voor een praatje. De jonge vrouw, die op dinsdag en donderdag bij de broodafdeling stond, kende hem inmiddels bij naam. Het deed hem meestal goed, het uitje naar de supermarkt. Anders zou de dag zomaar voorbij gaan, zonder dat hij iemand sprak.
Hij dankte de caissière en begon zijn boodschappen rustig in te pakken. Hier stond hij niemand in de weg. Hij had voor twee dagen boodschappen gedaan. Morgen moest hij naar de huisarts. Eén uitje op de dag was genoeg. Inmiddels was hij al zo lang alleen, dat hij gewend was aan de stilte en de rust. Niet dat hij niet soms eenzaam was, maar hij verkoos de gewenning. Ook had hij gemerkt dat hij de eenzaamheid erger voelde als hij uit huis was. Tussen zijn boeken en zijn planten was hij gewend aan de stilte. Tussen de mensen voelde hij pas de leegte naast hem. Als hij dan moest praten, klonk zijn stem de eerste paar zinnen schor en zacht. Hij wist dat er ook mensen waren die in zichzelf praatten. Hij had dat nooit gedaan. Nadat zij was gestorven, had haar kat nog jaren geleefd. Tegen de kat had hij wel gepraat. Maar toen die hem ook verliet, praatte hij niet meer. Soms alleen nog tegen de vogels in zijn tuin.
De grote zak aardappelen maakten de boodschappentas zwaar. De oude man schuifelde voorzichtig over straat. Het had die nacht gevroren en de stoep was op sommige plekken erg glad. De jonge vrouw van de broodafdeling, had hem verteld dat haar vader zijn heup had gebroken. Dit mocht hém niet overkomen. De vogels in zijn tuin zouden verhongeren. Hij kon het zich niet veroorloven te vallen en dus moest hij voorzichtig doen. Terwijl hij liep, nam hij zich voor extra voer op te hangen in de tuin. Het was al dagen lang akelig koud geweest. De vogels waren vast koud en hongerig.
De aardappelen waren geschild en stonden op het vuur. Het vogelvoer was aangevuld. ‘Ik te eten, zij te eten, dat is wel zo eerlijk’, dacht hij. Tevreden met de dag nam hij plaats in zijn fauteuil voor het grote raam. De bomen en heggen in de tuin waren wit en zilver gekleurd door de vorst. Een week geleden had zijn tuin nog dor en doods geleken, maar de witte winterse glans die over alles lag maakte de oude man gelukkig. Hij had altijd van de winter gehouden, als kind al. Nu nog meer. Nu hij zo oud was, voelde hij dat de winter instemde met zijn bestaan. De korte dagen, de lange nachten, het donker en de stilte. Hij zag een aantal musjes rondscharrelen in het gras. Twee koolmeesjes hadden het nieuwe voer ontdekt en hingen ondersteboven heen-en-weer zwaaiend aan het netje.
Voor het raam stond een kleine, kale boom. Op de grootste tak kwam een roodborstje zitten. Het was een mooi vogeltje, met een klein bol lijfje. Hij zat stil, maar zijn felrode borstje ging snel op en neer. ‘Dag mooi roodborstje,’ zei de oude man tegen het vogeltje. Het vogeltje hield zijn kopje schuin en keek hem aan. ‘Dag mooi roodborstje,’ herhaalde de oude man. ‘Dag oude man,’ zei het roodborstje terug. De man vroeg zich af of hij zó oud was geworden dat hij langzaam gek werd. Het maakt hem niet veel uit. Als gek worden betekende dat hij met dieren kon praten, vond hij het niet zo erg. ‘Ben je niet akelig koud, mooi roodborstje?’ Het vogeltje hopte een stukje opzij en draaide zijn kopje de andere kant op. ‘Bent u niet akelig eenzaam, oude man?’ De man moest lachen om het brutale vogeltje. ‘Soms wel, mooi roodborstje, soms wel. Maar nu niet.’ Een grote dikke duif kwam de tuin ingevlogen. Het roodborstje keek om en vloog weg. De oude man glimlachte. Hij had gepraat met een roodborstje.
‘Ik heb helaas slecht nieuws voor u.’ De arts keek met een bezorgde blik naar de oude man. ‘Dat geef niets, dokter, maakt u zich geen zorgen. Ik ben al oud. Hoe lang nog?’ De arts haalde zijn schouders op. ‘Dat is moeilijk te zeggen. Een paar dagen of een paar weken. Niet lang. We kunnen wel proberen...’ De oude man tilde zijn hand op. ‘Dat hoeft niet. Het is goed. Ik blijf liever thuis, bij mijn boeken en de vogels in mijn tuin.’ Hij kreeg pijnstillers mee van de arts. Er zou elke dag iemand langs komen om hem te helpen en voor hem te koken.
Het was twee weken geleden dat de oude man het roodborstje had gesproken. Sinds dat moment had hij de huisarts, het ziekenhuis en een aantal artsen gezien. Hij had meer mensen gesproken dan hij in tijden had gedaan. Na elk onderzoek, aan het einde van de dag, zat hij in de stoel bij het raam. Het roodborstje was niet meer op de tak van de het kale boompje komen zitten. De oude man had alleen musjes en meesjes gezien. Hij had besloten dat hij het niet erg vond om te gaan. Zijn boeken zouden een nieuw huis vinden. Zijn vogeltjes zouden een nieuwe tuin vinden.
De zon scheen. Het was weken lang donker geweest. De oude man zat dankbaar met zijn ogen dicht achter het raam. Hij was koud van het vele stil zitten. De zon deed hem even vergeten dat hij oud was en dat hij pijn had. Hij dacht aan de zomers van vroeger, met haar. Hij herinnerde hoe ze naast elkaar in het gras lagen, met hun ogen dicht. Hoe ze eindeloos konden praten. Het was een goede herinnering en hij glimlachte.
Toen opende hij zijn ogen en zag dat het roodborstje was teruggekeerd. ‘Dag oude man,’ zie het vogeltje. ‘Dag mooi roodborstje,’ zei de man. ‘Wat maakt je zo blij, oude man?’ De oude man vertelde het roodborstje zijn herinnering. Hij vertelde het vogeltje over haar, wie ze was en wie zij samen waren geweest. ‘Wat maakt je zo verdrietig, oude man?’ De man had niet door gehad dat er tranen over zijn wangen liepen. Hij veegde ze weg en keek naar de lucht. ‘Ben je verdrietig, oude man?’ De oude man schudde zijn hoofd. ‘Nee, mooi roodborstje. Ik ben niet verdrietig. Maar ik ben moe.’ Het roodborstje vloog weg en de man viel in slaap.
De oude man droomde dat hij een vogel was. Hij droomde dat hij samen met het roodborstje wegvloog uit zijn tuin. De lucht in, de vrijheid in. Zijn pijn was verdwenen. Zijn moeheid was verdwenen. Hij vloog naar de hoogste boomtop en dook naar de laagste struik. Hij overzag alles. Hij zag zijn eigen tuin, alle tuinen uit zijn buurt, de bossen in het Westen en het grote meer in het Noorden. Hij volgde het roodborstje en het roodborstje volgde hem. Uiteindelijk streek hij neer op een grote tak in een oude eik. Het roodborstje zat naast hem. Hij keek het vogeltje dankbaar aan. ‘Dit is de beste droom die ik ooit had, mooi roodborstje.’
Heel mooi en ontroerend!
Lid sinds
6 jaar 1 maandRol
Ontroerend mooi. Het spijt me
Lid sinds
10 jaar 5 maandenRol
De grote zak aardappelen
Lid sinds
7 jaarRol
Alinevera, … wat een heerlijk
Lid sinds
11 jaar 8 maandenRol
Alinevera, Heel sfeervol en
Lid sinds
13 jaar 10 maandenRol
Heerlijk rustig verhaal,
Lid sinds
10 jaar 9 maandenRol
Wat een ontroerend en
Lid sinds
6 jaar 8 maandenRol